Wat eindigt begint

Janwillem van de Wetering, die gisteren overleed, werd in 1931 in Rotterdam geboren. Bij veel Nederlanders werd hij bekend vanwege zijn eigenzinnige misdaadromans met het Amsterdamse duo Grijpstra en de Gier in de hoofdrol. Minder bekend is zijn voorliefde voor Japan en het Zenboeddhisme. Na een korte studie in de filosofie in Engeland vertrok hij in 1958 naar Japan, waar hij door een Zenmeester werd aangenomen in een klooster. Daar wilde hij aan den lijve ondervinden wat Zen betekent: het Niets, het ongeborene, de onthechting, de koans…Van de Wetering woonde en leefde onder de barre omstandigheden die de Zentraining eigen zijn.  Gedurende zijn verblijf in Japan raakte hij ook bekend met de detectives van de Nederlandse sinoloog en diplomaat dr. Robert van Gulik, voor wie hij een grote bewonderig had. Zijn ervaringen in het Zenklooster verwerkte Van de Wetering in zijn boek ‘De lege Spiegel’. Het is een ontluisterend verslag. Onderstaand fragment komt het uit het laatste hoofdstuk van dit boek, een verhaal met de veelzeggende titel ‘Wat eindigt begint’.

De priester beheerde een kleine Zentempel, een eiland van stilte en 
schoonheid. een paar kilometer buiten Kyoto. De tempel was beroemd 
om haar tuin en de priester had de tempel gekregen omdat tuinieren 
zijn lust en zijn leven was. Naast zijn tempel was nog een andere, 
kleinere, tempel waar een hele oude Zenmeester woonde, de meester 
was zo oud dat hij geen discipelen meer kon opleiden, de priester 
zorgde voor de oude meester maar er was geen officiële meester/
discipel relatie. De priester had zijn koanstudie al lang geleden op
gegeven.

De priester zou gasten krijgen, en hij was de hele morgen in de weer 
geweest om zijn tuin puntgaaf te maken. Hij had alle losse bladeren 
opgeharkt en weggegooid, hij had water op het mos gesprenkeld. hij 
had het mos zelfs hier en daar gekamd, hij had weer wat bladeren op 
de juiste plaatsen neergelegd, en tenslotte stond hij op de veranda, bekeek de tuin en kon alleen maar tegen zichzelf zeggen dat zijn tuin 
volmaakt was. De oude Zenmeester had het werk van de priester met aandacht gadegeslagen terwijl hij op het hek leunde dat de twee tempesl van  elkaar scheidde.

“Mooi he?” zei de priester tegen de meester. “Vindt u niet dat de tuin 
nu is zoals hij wezen moet? Straks komen mijn gasten en ik wil graag 
dat ze de tuin vinden zoals de monniken die hem vroeger hebben aan- 
gelegd het bedoeld hadden.”
De meester knikte. “Ja”, zei hij, “je tuin is mooi maar er mankeert 
nog iets aan, als je me even over het hek wilt tillen en in je tuin neer· 
zetten dan zal ik je werk afmaken”.
De priester aarzelde want hij kende de meester zo langzamerhand en 
wist dat de oude man zonderlinge ideeën kon hebben. Hij kon echter 
niet weigeren, de wil van een meester is wet, en dal deze meester ge
pensioneerd was deed niet ter zake.

Toen hij de meester omzichtig in de tuin gezet had liep deze langzaam 
naar een boom toe die midden in een mooie rots- en mospartij groeide. 
Het was herfst en de bladeren zaten los. De meester hoefde alleen 
maar een beetje te schudden en de tuin lag weer vol met in ordeloze 
stramienen verspreide bladeren. “Nu is het goed”, zei de meester, “je 
kan me nu weer terugzetten”.