God in motion

Gisteravond was het de beurt aan Arjen Mulder om een lezing te houden in de reeks over de theorie van het beeld, die georganiseerd was door de Academie van bouwkunst in Groningen. Eerder waren Hans Aarsman en ikzelf aan het woord geweest. Arjen Mulder hield een boeiend betoog, waarbij hij zijn bekende driedeling weer van stal haalde in de geschiedenis van de beeldproductie: (1) het schilderij (picturale fase), (2) de analoge foto (de analoge fase); (3) de digitale foto (de digitale fase). Deze driedeling is in 1989 ontwikkeld door de mediatheoreticus Vilém Flusser in zijn boek ‘Für eine Philosophie der Fotografie’ en nadien uitgewerkt door de zogeheten Braziliaanse school van de mediatheorie.

Kerngedachte is dat de met de uitvinding van de digitale fotografie het beeld weer terug is in de fase van het schilderij. De digitaal gemanipuleerde foto is immers geen beeld dat direct verwijst naar een werkelijkheid ‘achter’ de foto. Het beeld is door een mens gemaakt of beter gezegd gecomponeerd. Digitale fotografie doet een beroep op je ‘geloof’. Zo van: deze foto zou naar werkelijkheid kunnen verwijzen, maar of hij dat echt ook doet, dat weet je nooit. Digitale fotografie is het medium bij uitstek van de postmoderne tijd. De waarheid wordt op losse schroeven gezet. De representatie van de werkelijkheid is nooit meer te vertrouwen. Waarheid wordt een kwestie van geloof.

Digitale fotografie is daarmee een vorm van  tovenarij geworden. Het is schilderen met fotografische middelen: een vorm van ‘remediation’. Een ouder medium wordt nagebootst in een nieuwer medium. De digitaal gemanipuleerde foto’s vragen letterlijk om ‘geloofd’ te worden, maar ze zijn ook zonder toeschouwer al echt. Sterker nog ze zijn echter dan echt. Ze benadrukken dat de betekenis van het beeld eigenlijk niet eens van mensen afkomstig is. Het beeld wordt verschoven naar een nieuwe categorie. Het analoge fotografische beeld had al een betekenis los van de mens, het was immers niet geschilderd, maar door de lens in de camera gevangen en middels een chemisch proces in korrels getransformeerd. Maar bij de digitale fotografie is geen onmiddellijke overdracht van informatie en komt het begrip  ‘betekenis’ in een ander licht te staan.

De digitale fotografie transformeert de voor- en nadelen van zowel het schilderij als de analoge foto tot een nieuwe synthese. De ontwikkeling van de media is in wezen een dialectisch proces. Elk nadeel heeft zijn voordeel, tot een technische vernieuwing zowel nadeel als voordeel op een hoger plan tilt. In de digitaal gemanipuleerde fotografie heeft het beeld zich losgeweekt van de werkelijkheid. Het is een technische verschijningsvorm geworden van wat Lyotard ‘het onmenselijke’ heeft genoemd, iets buiten alle categorieën, het sublieme dat per definitie niet te vatten is in een menselijk betoog. De wereld van de techniek heeft de mens hier niet nodig en dat maakt die wereld letterlijk onmenselijk. Dat laatste heeft Arjen Mulder in zijn boek ‘Het fotografisch genoegen’ niet alleen als een negatieve, maar ook als een bevrijdende ervaring beschreven:

‘Het onmenselijk stelt de mens in staat in te zien dat hij of zij volkomen vrij is, vrij om alles te exploreren en te veranderen, elke betekenis, elk inzicht zelf te bedenken. Alle fenomenen zijn in diepste wezen gelijkwaardig, want onbegrijpelijk. En daardoor dolkomisch’.

Het is de vraag of bij deze redenering de wens niet de vader van de gedachte is. De dialectische ontwikkeling van de media wordt zo een metafoor voor de ontwikkeling van het menselijk bewustzijn en de wijze waarop dit bewustzijn verweven is met fenomenen als ‘informatie’ en ‘betekenis’. Bestaat er eigenlijk wel zoiets als ‘betekenis’? Die vraag hing gisteravond als een lege ballon boven het betoog dat Arjen Mulder stap voor stap zijn gehoor voor hield. Betekenis, zo stelde hij, is altijd verbonden met een medium met eenrichtingsverkeer. De klassieke media hebben altijd één richting, waarin de communicatie plaatsvindt. Tegen schilderijen of boeken kun je niet terugpraten. Tegen een foto of een film ook niet. Dat zijn dan ook media die betekenis overbrengen.

Die betekenis ontstaat omdat er geen beweging is, geen interactie. Niet voor niets hebben religies vaak heilige boeken. Tegen een boek kun je niets terugzeggen, maar tegen een heilig boek al helemaal niet. Heilige boeken leggen letterlijk het zwijgen op, want ze vertolken het woord van God. Arjen Mulder citeerde de filosoof Peter Sloterdijk die ergens gezegd heeft, dat maar heel weinig mensen tegenwoordig nog echt geloven in God, maar dat veel mensen daarentegen zeer geïnteresseerd zijn in religie, dat wil zeggen: in het proces van ‘geloven in God’ als zodanig.  Je zou dat als een typerend fenomeen kunnen zien dat eigen is aan deze tijd van interactieve media. ‘Geloof’ (stilstand van betekenis) verandert stilaan in een ‘spel van geloven’ (interactie in tijd).

Simulatie en interactie zijn dus de kernwoorden van deze tijd, die alles met terugwerkende kracht op losse schroeven zetten. Heilige boeken gaan we nu ook intertextueel lezen als een gestold proces van betekenisgeving met veranderende interpretaties in de tijd. God is een fossiel geworden uit een vorig mediaal tijdperk. In dit interactieve tijdperk met al zijn informatieve processen en netwerken is God uiteindelijk zoiets als een functie van een complex interactief systeem, waarin de werking van het bewustzijn evenzeer aan onderworpen is als alle andere processen in buitenwereld.

Bewustzijn is niets anders dan een kwaliteit van een complex interactief systeem, dat alleen voor waarnemers buiten het systeem bestaat, want binnen het systeem is het bewustzijn niet als zodanig te lokaliseren. Bij interactieve communicatiesystemen is er nooit sprake van ‘betekenis’ in de strikte zin van het woord, eerder van een vluchtige ervaring van een betekenis in de voortgang van de tijd. Interactie genereert ervaring, dat wil zeggen: betekenis in een voortdurende staat van wording. Interactieve kunst brengt dan ook geen betekenissen meer voort, alleen ervaringen.

Het mooiste voorbeeld daarvan is een interactief kunstwerk (zie foto boven) van Ulrike Gabriel uit 1994, waar Arjan Mulder gisteravond op wees en dat hij ook uitvoerig heeft beschreven in zijn – samen met Maaike Post geschreven – ‘Boek voor elektronische kunst’ (2000). De deelnemer wordt uitgenodigd om op een stoel te gaan zitten met een band op zijn hoofd. Zijn hersenactiviteit, die op een monitor naast hem zichtbaar wordt gemaakt, is gekoppeld aan de verlichting van de zaal. Als je gaat denken of iets in je hoofd om laat gaan, dan gaat het licht in de ruimte dimmen. Als je het ‘stil’ laat worden in je hoofd, dan gaat het licht langzaam weer aan. De pissebedachtige robots in de arena reageren echter direct op het aanwezige licht.

Méér licht doet hen bewegen. Ze rijden naar het licht toe en hebben contact met elkaar. Ze gedragen zich ogenschijnlijk als een groep in een soort dierlijk gedrag: samenscholing, afzondering, koppelvorming, paniek, achterwaartse vlucht etcetera. Het blijkt vrijwel onmogelijk te zijn om de elektronische pissebedden te laten bewegen met je ogen open. Elke waarneming immers levert een hersenactiviteit op die het licht doet dimmen en de pissebed-robots tot stilstand brengt. De ‘God’ van dit interactief systeem, zo zei Arjan Mulder gisteravond, heeft alles heel goed geregeld. Er is een wereld geschapen, waarin geen betekenis meer bestaat, laat staan een laatste waarheid. Betekenis is hier in beweging gebracht. Anders gezegd, dit is de laatste verdwijntruc van God. Dit is ‘God in motion’.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)