Tussen heimwee en verandering

Het wandelen in de natuur wordt vandaag de dag voor velen een bijna sacraal gebeuren, dat aansluit bij een collectief gevoelde behoefte aan onthaasting en bezinning. De massale belangstelling voor de Slachtemarathon past in een toenemende tendens om lange afstandwandelingen op te tuigen met allerlei culturele attracties. Daarnaast heeft de Slachtemarathon bij een breed publiek in belangrijke mate bijgedragen tot een dieper besef van de historische en culturele identiteit van het landschap. De Slachtemarathon was van oorsprong een kunstproject dat in 2000 deel uitmaakte van het Frysk Festival. Als cultureel gebeuren heeft het inmiddels bijgedragen tot planologische veranderingen en de erkenning van De Slachtedyk als landschappelijk monument.

Maar de Slachtemarathon heeft ook een rituele dimensie. Steeds meer worden de kunsten ingezet bij de ritualisering van het landschap. Muziek en theatervoorstellingen vinden in toenemende mate plaats op een locatie in de vrije natuur: in een duinpan, aan de zeedijk of op een Fries meer bij zonsopgang. Kunst is geen pasklaar artikel meer dat je op afroep kunt consumeren. Je moet er wat voor doen. Op reis bijvoorbeeld en je zo als een zich bezinnend toerist blootstellen aan zelfopgelegde ontberingen. Het kunstmatige theaterdecor maakt allengs plaats voor de natuurlijke omgeving die door de theatrale illusie van een nieuwe aura wordt voorzien.

Kortom, het Friese landschap wordt niet alleen als een decor voor de kunst gebruikt, maar dient steeds meer ook als podium. Grootschalige kunstwerken in het landschap zijn zeldzaam in Friesland. Misschien is de horizon wel te weids om met een kunstwerk een antwoord te vinden op deze onmetelijke ruimte. Plannen voor grote kunstprojecten zijn in het verleden nog al eens gesneuveld. Een ontwerp van de Belgische kunstenaar Luc Deleu om een pijler van de Deltawerken in Zeeland naar het buitendijkse gebied van het Noorderleegh te verslepen is nooit gerealiseerd. Door de jaren heen is door kunstenaars in deze contreien gefantaseerd over grote bakens in het landschap, toegangspoorten, terpen, uitkijktorens, verlaagde snelwegen en andere kunstzinnige ‘landmarks’, maar geen van die grootschalige projecten is ooit van de grond gekomen. Het Friese landschap is kennelijk te weerbarstig. De inbreng van de kunstenaar zinkt al gauw in het niet. Misschien bestaat het Friese landschap niet eens als een omgeving waar een kunstenaar iets mee kan. Misschien is het Friese landschap wel een kunstwerk op zichzelf.

Het begrip ‘landschap’ is van menselijke makelij en in wezen historisch van aard. Het landschap als fenomeen heeft ooit niet bestaan. Het begrip landschap is ook zeker geen eenduidige kunsthistorische categorie. Het landschap is in feite altijd een illusie of een projectie, omdat het als fenomeen samenhangt met een kader en de coderingen waarin het in de menselijke perceptie verankerd ligt. En ook die perceptie is cultureel-historisch bepaald. In feite is het landschap altijd een mentale constructie die in de cultuur zijn oorsprong vindt. Anders gezegd: het landschap is een door de kunst afgezonderd deel van de werkelijkheid, dat in zijn gecodeerde wijze van perceptie in de alledaagse ervaring is ingedaald en vervolgens als natuurlijk wordt ervaren. Die alledaagse perceptie van het landschap is sterk bepaald door conventies die door de kunst zijn aangedragen.

Windturbines worden door veel mensen tegenwoordig als storende elementen in het landschap ervaren. Deze ‘horizonvervuilers’ stonden ook nooit afgebeeld op de smetteloze kalenderplaten van het Friese landschap en de ongerepte panorama’s zoals die kunstenaars als Ids Wiersma en Bouke van der Sloot met verf op doek zijn vastgelegd. De Duitse schilder Peter Angermann liet echter in 1995, op de tentoonstelling ‘Salut au monde’ in het Fries Museum, het hedendaagse landschap zien met uitdagend geschilderde windturbines. Alsof ze er altijd al hadden gestaan. We ervaren het landschap nog altijd in belangrijke mate als een ‘bevroren schilderij’ uit het verleden, een ingekaderde blik met de bijbehorende codes die binnen de schilderkunst (en later de fotografie) zijn ontwikkeld, dat wil zeggen: als een tweedimensionale compositie met voor- en achtergrond, repoussoirs en stoffering.

Het hedendaagse landschap is maakbaar. In zijn materiële gedaante is het landschap grotendeels een functie geworden van planologische ontwerpstrategieën. In toenemende mate is sprake van een integratie van architectuur, stedenbouw en landschapsarchitectuur als één discipline, waarbij ook sociologische, cultuurhistorische, archeologische, ecologische en economische aspecten binnen één totaalvisie worden geïntegreerd. Het landschap is niet meer een ongerepte tegenpool van de moderne verstedelijking, waar het kunstmatige landschap als park een vrijplaats kreeg, maar de totale omgeving – stad en landschap – worden steeds meer als één omgeving gezien: als één stedelijk cultuurlandschap, waarin de maakbare natuur in voortdurend veranderende gedaante een plaats krijgt.

Het moderne landschap is dus hybride van aard: enerzijds wordt het steeds meer het terrein bij uitstek waar de maakbare wereld zijn beslag krijgt in een proces van toenemende versnelling, anderzijds is het landschap nog steeds een schouwtoneel voor romantische geaarde verpozing of spirituele bezinning. Die twee registers zijn op het eerste gezicht tegenstrijdig, omdat de één gericht is op permanente verandering: het karakter van het landschap als een stroom in de tijd en de ander juist op onveranderlijkheid: het karakter van het landschap met een onveranderlijk karakter, zoiets als een ‘ziel van de plek’.

De ontheemding van de moderne mens heeft de angst doen ontstaan dat het onveranderlijk karakter van het landschap als vertrouwd decor van het eigen verleden in de nabije toekomst geheel zal verdwijnen door de moderne maakbaarheid van de leefomgeving met zijn exponentiële versnellingen. Anderzijds heeft het statische landschap als natuurlijk ideaalbeeld nooit bestaan, omdat het landschap altijd een historisch en veranderlijk artefact is geweest. Juist in een regio als Friesland, waar de cultuurhistorische patronen nog alom en voelbaar aanwezig zijn, kan die maakbaarheid van het landschap ook een uitdaging zijn om het verleden als inspiratiebron te nemen voor innovatieve processen, waarin cultuur en identiteit het leidend motief vormen.

Vertaald naar een beleid voor ruimtelijke ordening betekent dit het volgende. Factoren zoals de geschiedenis van de plek, de gebouwde en ongebouwde monumenten en de levende cultuur zoals gebruiken, verhalen en tradities kunnen interessante inspiratiebronnen zijn voor kunstopdrachten. Het adagium ‘behoud door ontwikkeling’ biedt voor de kunst dan ook tal van nieuwe mogelijkheden. Culturele planologie betekent het inbrengen van zowel cultuurfactoren als cultuuractoren in ruimtelijke ordeningsprocessen. Daarbij kan ook voor de beeldend kunstenaar een belangrijke rol zijn weggelegd. De kunstenaar kan als breekijzer fungeren in vastgelopen planologische processen. Hij kan nieuwe betekenislagen toevoegen aan een landschap. Maar hij kan ook zelf processen bedenken, rituelen en protocollen, waarbij zijn bemoeienis voortkomt uit een diepgevoelde bezorgdheid om het verloren gaan van waardevolle elementen uit deze wereld.

Maar er is ook een keerzijde aan deze ontwikkeling. Cultuurhistorie wordt op deze wijze apart gezet, maar planologie en landinrichting zijn op zichzelf een culturele daad. Ongemerkt gaat de nadruk teveel op het behoud liggen en komt de ontwikkeling van nieuwe visies – waarbij historische structuren soms ook verloren kunnen gaan – bij voorbaat in een kwaad daglicht te staan. De Identiteit van een landschap is nooit eenduidig te benoemen, in de tijd vast te leggen of in een beeld te fixeren. Dat geldt voor identiteit in het algemeen, maar voor de identiteit van een landschap het bijzonder. Een landschap is per defenitie een dynamisch fenomeen. Dat gedt niet alleen voor het cultuurlandschap, maar zelfs voor de natuur. Ook de natuur is immers nooit een statisch gegeven, maar altijd een natuurijk proces met een tijdelijke verschijningsvorm in het heden.

Als het al zoiets als de identiteit van een landschap bestaat, dan moet die ervaarbaar worden gemaakt in verhalen, gebeurtenissen, rituelen en belevenissen. In dit veranderend kader onstaat behoefte aan een nieuw type kunstenaar: een soort creatief ingenieur. Zo’n ‘multi-task-creatieveling’ moet voortaan in staat zijn om in processen te denken, binnen een team te opereren en ingevoerd zijn in de mogelijkheden die een multidisciplinaire aanpak te bieden heeft. Dit leidt niet zelden tot een tweeslachtige positie, waarbij aan de kunstenaar aan de ene kant een grote vrijheid wordt geboden en aan de ander kant het eindproduct vaak nauwelijks nog als kunst herkenbaar is. Een op deze wijze opererende kunstenaar in een soort ‘under cover agent’ die soms in het niets lijkt te verdwijnen. Hij wordt de hofleverancier van oude verhalen in een ideologisch mijnenveld. Wat willen we immers met het landschap? Wat is de rol van de kunst tussen heimwee en verandering ?

Het toverwoord ‘culturele planologie’ wordt vandaag de dag snel in de mond genomen. Aan de kunstenaar wordt dan een katalyserende rol toebedacht in uiterst complexe veranderingsprocessen. Bij al deze ontwikkelingen dient zich één probleem telkens weer aan: moeten wij het landschap bewaren als sentimenteel decor van onze jeugdherinneringen, of moeten wij de durf en het élan van de zeventiende eeuwse ingenieurs en landontginners als voorbeeld nemen, die met passer en liniaal de Hollandse dijken en polders aanlegden. Anders gezegd: moeten we het landschap behoedzaam veranderen om het beeld van het cultuurhistorisch verleden vooral te behouden. Of is het historische cultuurlandschap – dat nooit statisch is geweest – juist een inspiratiebron voor nieuwe planologische en creatieve uitdagingen.

Culturele identiteit kan altijd op twee manieren worden opgevat. Als een statisch instrument in dienst van behoud en bescherming, of als een inspirerende katalysator in dienst van verandering en ontwikkeling. Zo hoeft culturele identiteit geen keurslijf te zijn, dat de innovatie in de regio blokkeert, maar kan juist de periferie, waar de culturele identiteit nog in ruime mate voorhanden is, een motor zijn voor landschappelijke en planologische vernieuwingen. Als een veranderende modaliteit van het landschap kan de culturele identiteit van een regio ook een uitdaging bieden voor het ontwikkelen van nieuwe experimenten in de kunstproductie. Een grootschalig cultureel gebeuren als het Frysk Festival, dat eens in de vijf jaar plaatsvindt, zou in dit soort multidisciplinaire ontwikkelingen heel goed een voortrekkersrol kunnen vervullen.