Een tribale cosa nostra

De Duitse filosoof Johan Gottfried Herder (1744-1803) heeft er als eerste op gewezen dat ieder volk en eigen ziel heeft die het meest zuiver tot uiting komt in zijn taal. De taal is niet alleen het huis van de ziel, zoals Heidegger later beweerde, maar de taal is ook de collectieve behuizing van de volksziel. Dit soort gedachten zijn bij de Friezen ingedaald in hun collectieve geheugen en deel gaan uitmaken van hun denken over taal en identiteit. Het denken van iemand als Bertus Mulder zit nog altijd die verankerd in dit diep romantiche ‘etnisch-linguistisch paradigma’. Dat is een gevaarlijke manier van denken, omdat het per definitie uitloopt op exclusiviteit, uitsluiting en zuivering. Een taalstrijder wordt weldra een etnisch strijder als hij de structuur van zijn denken niet ontdoet van dit soort tribale funderingen, waarin taal en ziel ( taal en volksziel) op één lijn worden gezet.

Bertus Mulder is overigens geen epigoon van iemand als E.B.F. Folkertsma. Er zijn van oudsher twee stromingen binnen de Friese beweging. De calvinistische en de socialistische. De calvinistische stroming heeft zijn wortels in de Reformatie en is erg wettisch en deterministisch gericht. De vertegenwoordigers van deze stroming kregen het in de jaren voor de oorlog moeilijk, omdat ze de Germaanse volkziel niet zo goed van de Friese volkziel konden onderscheiden en dus gingen geloven in een lotsverbondenheid met de Duitsers. De socialistische stroming daarentegen had daar wat minder last van. Deze stroming heeft zijn wortels in de Romantiek en is meer dialektisch georiënteerd. Niet God, maar Marx bepaalt voor hen de loop van de geschiedenis.

Voor Friese socialisten zijn de Friezen dan ook niet een uitverkoren volk of ras in ‘it bêste lân fan ierde’, maar een uitverkoren onderklasse die toevallig ook nog Fries spreekt en dat al eeuwenlang doet. In feite maakt het weinig uit. In beide gevallen is er sprake van een versmelting van twee geloofsystemen. Bij E.B.F. Folkerstma versmolt de Friese volksziel (Friese taal) met de heilsleer van Jezus Christus. Bij Bertus Mulder daarentegen versmelt de Friese volkziel (Friese taal) met de heilsleer van Domela en Troelstra. Het is of door de hond of door de kat gebeten wordt. Ik ben er stellig van overtuigd dat Bertus Mulder met een superieur gevoel meent wat te kunnen betekenen voor de PvdA en dus voor het hele land. De Friese volksziel (Friese taal) is immers superieur aan de Nederlandse volksziel (Nederlandse taal), want het waren uiteindelijk de Friezen die samen met de Franken de grondstof voor de Nederlandse stam hebben geleverd.

Dat soort essentialistische gedachten over taal en identiteit zijn na de oorlog stilaan verdwenen. Het etnische linguïstische paradigma maakte plaats voor een sociaal cultureel paradigma. Overal, behalve in Friesland. Daar loopt de wereld vijftig jaar achter. De Tweede Wereldoorlog is hier net voorbij en de jaren zestig moeten nog beginnen. Vandaar dat Bertus Mulder gisteren ook zo traag reageerde bij Nova. Hij keek om zich heen als een kabeljauw op het droge. Zijn ziel lag te spartelen zonder zijn eigen taal die hem altijd zo veilig omsloot in het Heitelân. Hij was reddeloos verloren en hapte naar adem. Waar ben ik aan begonnen, zo moet hij hebben gedacht. Een normaal mens zorgt dan dat hij gauw weg komt en keert nooit meer terug. Zoniet Mulder. Een vreemd soort masochisme drijft deze man van nederlaag naar nederlaag.

Het meest verbijsterende argument tegen Pronk, dat ik gisteravond hoorde, kwam overigens niet uit de mond van Bertus Mulder (daar kwam bijna niets uit), maar van een andere kandidaat. Het luidde als volgt: ‘Pronk is niet gekwalificeerd, want hij is overgekwalificeerd.’ Ik viel van mijn stoel toen ik dit tot me door liet dringen. Dit is het egalistische en nivellerende PvdA-denken ten top. Ik heb het zelf ook eens gehoord toen ik toen jaar geleden solliciteerde maar de functie van directeur bij mijn eigen organisatie. Dat had ik natuurlijk nooit moeten doen, maar als ik niet gedaan had, dan was het ook niet goed geweest, want dan hadden ze mij dat nog jarenlang kwalijk genomen.

De toenmalige voorzitter van het bestuur, die het sollicitatiegesprek leidde, hield op een gegeven moment mijn cv letterlijk tegen het licht en zei zuinigjes. ‘Tja, heel wat wetenschappelijke publicaties, maar daar zitten we niet op te wachten. Volgens mij ben jij overgekwalificeerd voor deze functie.’ In mijn plaats werd vervolgens een jong partijlid van de PvdA benoemd, die de bestuursvoorzitter – die ook PvdA-lid was – nog kende uit zijn vorige functie. Ik heb mijn nieuwe directeur hier later nog wel eens aan herinnerd. Ik had een naar stukje geschreven over PvdA-lijstduwer Gerard Tonen onder de titel ‘Gerard Tonen moet zijn mond houden.’ Mijn jonge PvdA-directeur vond dat niet zo leuk. ‘Nee, de PvdA is niet zo bekrompen als jij denkt,’ liet hij me weten. ‘Waarom denk jij dat jij hier ziet?,’ heb ik toen geantwoord. Het bleef stil. Een antwoord op die vraag heb ik ook nadien nooit meer gekregen.

Nog een voorbeeld. In maart 1998 schreef ik een ingezonden stuk in de LC waarin ik stelde dat de Friese taal in het Fries Museum niet thuishoort. In de negentende eeuw, toen het Fries Museum werd gesticht, werd het Fries gezien als een taal van het volk en het Fries Museum als een domein van connaisseurs. Sindsdien heeft er in Friesland altijd een tweestromenland bestaan van enerzijds een culturele elite, die de trofeeën van de adellijke cultuur en de herontdekte volkscultuur een beetje wilde wegstoppen in een soort schatkamer voor de hogere kringen, en anderzijds de Fries taalbeweging die de taal heilig verklaarde en deze ingevoerd wilde zien in officiële circuits als rechtspraak, openbaar bestuur en onderwijs. Het museale domein is lang een blinde vlek geweest voor de Friese taalbevorderaars. Ook na de oorlog spraken de directeuren van het Fries Museum meestal geen of slecht Fries. De voertaal in het Fries Museum bleef Nederlands ook toen de emancipatie van het Fries in de decennia na Kneppelfreed een bloeiperiode doormaakte.

Maar Bertus Mulder zou deze historische eigenaardigheid wel even recht trekken. De Friese taalstrijd is voor hem immers een sociale strijd. Hij wilde Friestalige museumbordjes invoeren en stelde daar een grote zak met geld voor beschikbaar. Dat het Fries Museum met zijn eigen wordingsgeschiedenis op zichzelf een stuk cultureel erfgoed is geworden snapt Bertus Mulder niet. Bij het Fries Museum zelf snappen ze dat trouwens ook niet, want ze breken daar straks gewoon af, stoppen alle historische opstellingen in het depot en gaan wisselende presentaties maken als een soort permanente belevingsfabriek. Op het Zaailand wordt straks postmodern gejongleerd met de museale brokstukken van de Friese identiteit. Hoe dan ook, Bertus Mulder was in 1998 niet gediend van mijn kritiek op zijn taalbeleid en reageerde met een ingezonden stuk in de LC dat als volgt begon:

‘Dat de keunsthistoricus Huub Mous nocht oan ûnnocht hat, is bekend. Ek dat er him yn dizzze provinsje amper thúsfielt (hoezo, denk je dan, wat weet jij daarvan?). Want in man mei talinten fan Mous fertsjinnet better yn Fryslân’ (einde citaat). Ach het zal wel goed bedoeld zijn geweest, maar in feite was dit een judaskus. Wat Bertus Mulder eigenlijk wilde zeggen was dat ik overgekwalificeerd was voor mijn baan. Met andere woorden in Friesland was ik overgekwalificeerd voor welke baan ik maar bedenken kon. Ik hoorde hier niet thuis. Ik sprak de taal niet. Ik was niet lid van de goeie club. Ik kwam niet op de verjaardagen van vooraanstaande PvdA-leden. Geen haar op mijn hoofd die daar nu spijt van heeft. Maar als ik Bertus Mulder zo op tv zie hannesen , dan denk ik: ‘Ha, een koekje van eigen deeg!’

In Friesland ben je al gauw overgekwalificeerd. Het gevolg is dat je niet meer wegkomt, want buiten Friesland moet je alleen nog maar uitleggen waarom je zo lang in Friesland bent blijven hangen. Nog een laatste voorbeeld. Ik heb ook eens gesolliciteerd naar de directeursfunctie van Museum Willem van Haren in Heerenveen. Daar werd mij tijdens het sollicitatiegesprek schaamteloos gevraagd op welke partij ik stemde en of ik eventueel ook lid was van een politieke partij. De PvdA dus, dat was wel duidelijk. Ik zei dat ik daar geen antwoord op wilde geven. Ik heb later nog een brief gestuurd naar het bestuur, waarin ik mijn beklag deed over deze gang van zaken. Ik kreeg na twee maanden een tweeregelig briefje terug, zonder excuus overigens. Nee, leer mij de Friese socialisten kennen. Twee geloven op één kussen, daar slaapt de duivel tussen. De Friese PvdA is een tribale cosa nostra, een gesloten sekte, waar de wet van ons kent ons nog altijd geldt. Het is een club die de mechanismen van de uitsluiting als geen ander in praktijk brengt.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)