Gods herder van de letteren

Afbeelding(44).jpg

Gistermiddag was ik in Groningen. Al zes jaar lang geef ik daar gastcolleges bij Academie Minerva. Vier maanden per jaar elke woensdagavond en dat bevalt me uitstekend. Even weg in een andere wereld. Elke keer een groep kritische jonge mensen die je altijd weer bij de les houden. En bovendien een mooie gelegenheid om even rond te struinen in antiquariaten en boekwinkels. Zo belandde ik op de bovenverdieping van boekhandel Scholtens. Meteen toen ik bovenkwam keek ik recht in de ogen van Michaël Zeeman.

Hij stond daar aan de rechterkant bij de kast van ‘geschiedenis en politieke wetenschappen’. Werktuigelijk stak ik mijn hand omhoog, maar ik kon niet verhinderen dat mijn wijsvinger zich strekte en losjes een schuddend gebaar maakte. Alsof ik hem als een gedachteloze dominee mild vanaf de kansel vermaande. De gelaatsuitdrukking waarmee de wijsgeer uit Rome mijn groet beantwoordde was meer een grimas dan een glimlach. Hoe het ook zij, we hadden elkaar gegroet.

‘Zeeman met boeken’. Die woorden horen bij elkaar zoals ‘visser’ past bij ‘netten’ en ‘jager’ past bij ‘wild’. Zolang ik hem ik ken – en dat is al meer dan twintig jaar – heb ik Michaël met boeken in de weer gezien. Eerst op de bovenverdieping van boekhandel De Tille in Leeuwarden. Later op tv met die walgelijk geborneerde gesprekspartners die in een genoeglijk samenzijn op de bank eindeloos over de psychologie van romanpersonages konden keuvelen, en nu in mijn ochtendkrant, waar hij mij alles uit de doeken doet over de Byzantijnse keizer Manuel II Paleologos, in wiens woorden de paus zich zo lelijk heeft verstrikt. Michaël zelf is een vleesgeworden boekenkast. Als het woord ooit vlees is geworden dan is het in dat lange lijf van hem, dat altijd maar weer met boeken in de weer is.

Hij moet de liefde hebben geërfd van zijn vader die dominee was en over een gigantische boekenkast beschikte. Vooral de in leder gebonden standaardwerken, zoals de concordantiën op de bijbel, waarvan de ruggen zulke fraaie ritmes vormen op de planken, moeten de kleine Michaël mateloos hebben geboeid. Als zijn streven is gericht op het overtreffen van zijn vaders boekenkast, zo heb ik wel eens gedacht. Wijlen Lode Pemmelaar, die eind jaren tachtig ooit een tijdje bij hem thuis in Leeuwarden bivakkeerde, verklaarde na afloop dat hij acht dagen lang een boekenkast had geslapen. De vloeren in dit huis bogen bijna door bij het gewicht van zoveel boeken.

‘Zou hij ze allemaal mee hebben genomen naar Rome?’, zo dacht even toen ik zelf aan het neuzen was in de kast van de filosofie. Misschien moest ik het hem zelf vragen, maar hoe knoop je een gesprek aan met iemand met wie je gebrouilleerd hoort te zijn? Eind vorig jaar heb ik wat onvriendelijks over Michaël geschreven. Dat ging over boeken. Michaël reageerde furieus en iedereen sprak er schande van. Zelfs Chrétien Breukers liet zich niet onbetuigd. ‘Michaél Zeeman mengt zich in Friese twisten‘, schreef hij in een vermanend log op de Contrabas.

En anders was het de grote wijsgeer zelf wel die mij publiekelijk terecht wilde wijzen. Bij de uitreiking van de Gysbert Japicxprijs in de oude raadszaal van Bolsward sprak hij – de rug licht voorover gebogen en met pastoraal omfloerste stem – zijn diepe verontwaardiging uit over de wijze waarop ik de laureaat had bekritiseerd: ’”HUUUUB…..’ zo daalde mijn naam bijna gefluisterd maar duidelijk hoorbaar van de kansel neer op al die pommeranten en notabelen. Voor één keer in zijn leven had Michaël zijn vader overtroffen. Hij was de dominee van heel Friesland geworden. Gods herder van de letteren.

Wat zou Michaël wel denken, zo dacht ik nu. Ik stond aan de andere kant te neuzen in de kast van filosofie, maar de ruimte vulde zich langzaam maar gestaag met een onbenoembare spanning. Ik voelde zijn ogen priemen in mijn rug en toen ik mij omdraaide priemden mijn ogen in de zijne. Zo deed ik maar weer net of ik geïnteresseerd op zoek was naar het laatste boek van Badiou. Opeens stond Michaël naast mij. Vluchten kon niet meer, die conclusie had hij kennelijk ook getrokken. Ik was het uiteindelijk die de stilte verbrak.

‘Ik dacht dat jij in Rome zat?’

Het klonk niet echt overtuigend. Ik wist immers donders goed dat hij gastcolleges in Groningen gaf. Aan de universiteit en niet bij Minerva. Michaël heeft het immers wat verder geschopt in zijn leven dan ik, en dat gun ik hem graag. Van al het slechte dat in mij zit – en niets menselijks is mij vreemd – is de jalousie het minst ontwikkeld. Michaël mompelde iets over de afstand tussen Schiphol en Groningen die kleiner is dan die tussen Rome en het vliegveld daar.

– ‘Ik zou die paus maar niet te lang alleen laten, die doet rare dingen tegenwoordig.’
– ‘Ik ben morgen weer terug’, zei Michaël.
– ‘Gelukkig maar’, zei ik, ‘dat geeft een veilig gevoel.’

Daarna viel er een ongemakkelijke stilte. Hij vervolgde zijn weg naar de kassa en verdween uiteindelijk in het rumoer van de stad. Teruglopend over de Vismarkt zag ik achter mij een grote ballon opstijgen boven de Martinitoren. Volgens mij is hij met boeken en al per ballon naar Rome vertrokken. Daar hoort een herder ook thuis.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)