Rümke

Het bestaan van God is geen noodzakelijke voorwaarde voor het denken. Sterker nog, de wetenschap kan het heel goed stellen zonder God. Sinds de mechanisering van het wereldbeeld – een proces dat in de 16de eeuw op gang kwam- is God allengs overbodig geworden. De evolutietheorie van Darwin vormde voor velen het definitieve bewijs voor de stelling dat niet alleen de wetenschap, maar ook de natuur in feite geen God nodig heeft. Freud deed daar nog een schepje bovenop en bestempelde het menselijk godsbeeld tot een illusie, een vluchtweg voor de geest. Volgens Feud is geloven een soort lichte vorm van neurose die op zich genomen een functie heeft, omdat zij voor menigeen ernstiger vormen van geestelijke ontsporing voorkomen heeft.

Een van de weinigen die deze opvatting van Freud op diens eigen terrein durfde te bestrijden was de Nederlandse psychiater H.C. Rümke (zie foto). Zijn boek ‘Karakter en aanleg in verband met het ongeloof’ verscheen in 1951 en geldt nog altijd als een mijlpaal van moedig denken, dwars tegen de heersende tijdgeest in. Rümke keerde de redenering van Freud radicaal om. Niet geloof, maar ongeloof zou op een ontwikkelingsstoornis berusten, namelijk: het niet dóórbreken van een soort oergeloof dat biologisch in de mens verankerd zou zijn. Ongeloof zou duiden op ‘symboolblindheid’ en een eenzijdige ontwikkeling van het verstand. Een te groot oedipuscomplex leidt, volgens Rümke, tot castratie-angst en angst voor een totale innerlijke overgave (zoals slaap, roes, dood en geloof). Geloof ontstaat niet uit angst voor de dood, maar omgekeerd: angst voor dood belemmert juist het geloof.

Rümke (1893-1967) was een belangrijke exponent van de zogeheten Utrechtse school, een fenomenologische stroming in de sociale en geesteswetenschappen, die na de oorlog veel invloed heeft gehad, o. a. op de ideologie van de verzorgingsstaat. Rümke was gelovig, maar buitenkerkelijk. Binnen de psychoanalytische beweging was hij een eclecticus. Hoewel hij rond het midden van de vorige eeuw internationaal werd beschouwd als een van de meest vooraanstaande Nederlandse denkers op dit terrein, werd na zijn dood niet of nauwelijks meer uit zijn werk geciteerd.

Ik vind het fascinerend om te zien hoe wetenschappers ook vandaag de dag het debat aangaan over zoiets ongrijpbaars als het geloof in God. Je kunt je afvragen of de wetenschap hiervoor wel het strijdperk kan bieden. In dit gevecht zal waarschijnlijk niemand ooit zijn gelijk halen, maar het levert wel adembenemende theorieën en speculaties op. Het huidige ID-debat is daar een goed voorbeeld van. Alles wordt uit de kast gehaald om het eigen gelijk te bewijzen. Wij zijn niet op weg naar niets. De evolutie heeft een doel. Zoniet, dan dreigt het schrikbeeld van een eindeloze doelloosheid.

Vooralsnog dient één conclusie zich aan. Deze hele discussie is nog lang niet ten einde. Er hapert er iets in de theorie van Darwin, ook al vinden velen dat heel vervelend om te erkennen. De complexe informatie in het DNA ontstaat niet door kopieerfoutjes en selectie. Het zou even bizar zijn om te beweren dat de typmachine is ontstaan door kopieerfoutjes in het overtypen van de technische handleiding van de typmachine. Freud en Darwin hebben hun tijd gehad, maar om hun troonopvolging wordt tegenwoordig hevig gevochten.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)