De hypocrisie van Bas Heijne

‘Als er ooit een geschiedenis van nieuw-rechts populisme wordt geschreven, dan mag daarin de grootste invloed niet ontbreken: Gerard Reve. De taal van de huidige politieke revolte is doordrenkt van reviaanse ironie – het half ironisch, half serieus sarren van die brave progressieve weldenkenden met hun humorloze bedilzucht en morele zelfgenoegzaamheid. „Ze moesten een brandende poppenwagen je kutwerk binnenrijden”, luidt de favoriete zin van veel revianen. Daar zit het allemaal in – die hyperbolische agressie die echte woede uitdrukt, maar tegelijk ook komische onmacht. De ironie van Reve, altijd maar half ironisch, heeft zich nu in het publieke domein genesteld. Theo van Gogh, die ‘de Goddelijke Kale’ Fortuyn mocht influisteren, was een groot Revefan. Martin Bosma vindt Reve de grootste schrijver. Het beste van GeenStijl druipt van reviaanse ironie. Reve mag tegenwoordig niet veel gelezen worden, zijn geest is overal.’

Aldus Bas Heijne in zijn column Vieze vingers in de NRC van afgelopen zaterdag. Reve wordt door Heijne als voorloper bestempeld van het hedendaagse PVV-populisme. Daarbij verwijst Heijne nog eens naar Reves omstreden optreden in mei 1975 tijdens een poëziefestival in Kortrijk. Die performance zal Reve wel eeuwig worden nagedragen. Heijne scoort voor open doel, maar de vraag is natuurlijk gerechtvaardigd, hoe populistisch Reve eigenlijk was in de jaren zeventig? In zekere zin is dat een absurde vraag want het huidige PVV-populisme bestond toen nog niet. Maar los daarvan. Reve maakte in de jaren zeventig ‘een ruk naar rechts’ zoals dat heet.

In 1970 stemde hij voor het eerst VVD: ‘de enige niet-confessionele partij die haar stem durft te verheffen tegen de groeiende terreur van het gepeupel en tegen de aanbidding van het imbeciele jeugd-gangsterdom.’ En toen de politieke ommezwaai van links naar rechts uiteindelijk was voltooid, begon Reve steeds meer reactionaire, zo niet racistische taal uit te slaan. Over die Surinamers bijvoorbeeld, wier groeiende aanwezigheid hem mateloos ergerde. ‘Ik ben er erg voor, dat die prachtvolken zo gauw mogelijk geheel onafhankelijk worden, en ons niks meer kosten, zodat we ze allemaal met een zak vol spiegeltjes en kralen op de tjoeki tjoeki stoomboot kunnen zetten, enkele reis Takki Takki Oerwoud, mijnheer!,’ scheef hij aan Carmiggelt op 7 juli 1971.

Dat soort uitlatingen kwam vanaf het begin van de jaren zeventig ook zijn publieke optreden steeds meer tot uiting, met als climax de rel rond zijn optreden in Kortrijk in mei 1975. Reve provoceerde daarmee vooral de  linkse intellectuele elite, die na de formatie van het kabinet Den Uyl in 1973 in Nederland stevig in het zadel kwam te zitten en het publieke debat ging beheersen. Eerder al schreef Harry Mulisch als reactie op De Taal der Liefde het pamflet Het ironische van de ironie. Reve zou door de dubbele bodem van de ironie zijn gezakt.Wie ironisch spreekt’ zo beweerde Mulisch, ‘zegt het tegendeel van wat hij meent, maar zodanig, dat een ander dat doorziet. Van het Reve zegt wat hij meent, maar zodanig dat de ander dat niet doorziet, en denkt nog steeds met ironie te doen te hebben.’

Mulisch ging er vanuit dat Reves woorden ironisch waren bedoeld, maar het tegendeel was het geval. Niet het stijlprocedée van de ironie, maar de antinomie had Reve uiteindelijk tot zijn handelsmerk verheven. Antinomie is geen extreme vorm van ironie, maar stijgt daar bovenuit. Onverzoenlijke tegenstrijdigheden worden samengevoegd in een nieuwe eenheid, waarin een essentiële waarheid aan het licht komt die wringt, schuurt, prikkelt en provoceert. Het is een afzonderlijk stijlmiddel van de Romantiek, dat aan de basis ligt van de moderniteit en juist in fasen van crisis aan de dag treedt. Het is het principe aan de ‘heilige zonde’, waar ook het rooms-katholicisme patent op heeft. De omkering van alle waarden kan een waarde hebben die aan alle waarden ontstijgt. Dat toppunt van antinomie, dat in de scandaleuze Ezel-scène zich in zijn werk al aankondigde, werd uiteindelijk bereikt in het spraakmakende optreden in Kortrijk.

De antinomie toonde zich hier in zijn kale gedaante, niet als een gekunstelde omkering van alle waarden louter en alleen om te shockeren, maar in een authentieke poging om in de meest schokkende bewering een waarheid aan het licht te brengen die niemand horen wil of horen kan. Die waarheid zat verborgen in de tijd, totaal verduisterd door de waan van de dag. Ik geloof niet dat Reve dit optreden destijds alleen als een provocatie zag. Diep in zijn hart moet er een ruimte zijn geweest, waar hij het ook echt heeft gemeend. Potsierlijk behangen met de symbolen van de grote ideologieën – een kruis, een hamer met sikkel, een hakenkruis en een ban-de-bom-teken – droeg Reve hier onder meer zijn gedicht Voor Eigen Erf voor.

Aan het slot van zijn voordracht hief hij zijn vuist, die in een witte bokshandschoen was gevat, ten hemel, begeleid door de klanken van het Wilhelmus. In dit scandaleuze spektakel viel zijn laatste waarheid droog. Het is zijn meest onbegrepen en ook omstreden performance. Een kwart eeuw voor het ‘multicuturele drama’ in Nederland uiteindelijk gestalte zou krijgen, wees Reve al op de hypocrisie van links, met name in de Den Uyls politiek ten aanzien van Suriname. Die aanval op de goedkope mensenliefde van ‘de linkse kerk’  was ongehoord, maar ergens ook raak. Raker zelfs dan Fortuyn het later ooit heeft kunnen verwoorden.

In zijn column verwijst Bas Heijne ook naar de zogeheten ‘reviaaanse ironie’: ‘In Nederland is ironie een middel geworden om niet te hoeven te zeggen wat je bedoelt, om niet op een overtuiging betrapt te kunnen worden.’ Dat mag dan zo zijn, het is de vraag of je er verstandig aan doet om deze teloorgang van de ironie aan Reve te koppelen. De ironie van Reve werd destijds niet al te best begrepen, en het is de vraag of het ook altijd echt te begrijpen was wat hij beweerde. Dat wil niet zeggen, dat je Reve met terugwerkende kracht achter de vaandels van het PVV mag plaatsen. Het is zelfs de vraag of Heijne dat ook inderdaad doet. Zijn column is niet van hypocrisie ontbloot, want in een dialectische volte stelt hij tegelijkertijd: ‘De huidige populistische partijen in Europa missen die fijne reviaanse ironie. Ze zijn pijnlijk humorloos.’

Zo was je je handen schoon en blijf je hypercorrect, want Reve is heilig, die val je niet zomaar af. Het valt moeilijk uit te maken wat Reve anno 2011 van Geert Wilders en zijn aanhang had gevonden. Maar ik waag het te beweren, dat hij Wilders niet alleen een humorloos poseur, een slecht acteur en een figurant in een tweederangs operette had gevonden, maar ook dat hij zich  hij zich mateloos gestoord zou hebben aan de hypercorrecte verontwaardiging van links over ‘het fenomeen Wilders’. Liever Turks dan Paaps, zou voor Reve betekend hebben: ‘Liever PVV dan PvdA.’ Soms is de werkelijkheid iets ingewikkelder dan wat de codes van links en rechts voorschrijven. In de oorlog zeiden ze dat zo: ‘Blijf met je rotpoten van onze rotjoden af.’ Nu is het omgekeerde het geval: ‘Blijf met je rotpoten van die rot-PVV af’.

In de bundel Het volle leven, herinneringen aan Gerard Reve (2006) is een interessante beschouwing opgenomen van Joost Zwagerman. Hij maakt daarin terecht een vergelijking tussen de vermeende godslasteringen van Reve, die betrekking hadden op een God als ezel, die zich in zijn meest geheime opening laat bezitten, en het woord ‘geitenneukers’ (0verigens een term bedacht door Reve), waarmee Theo van Gogh moslims placht aan te duiden. Vijfenveertig jaar na het ezelsproces is godslastering in Nederland nog altijd actueel. Niet voor niets pleitte minister Donner kort na de moord op Theo van Gogh voor intensievere vervolging op grond van het wetsartikel inzake godslastering.

Achteraf bezien lijken de jaren zestig opeens uiterst tolerant te zijn geweest. De tirades van Algra en Van Dis vallen in het niet bij die van een hedendaagse radicale imam. Als Reve nu over Allah zou schrijven dat hij zich als een ezel in zijn geheime opening liet nemen, dan was de hele wereld in rep en roer. Er zouden bommen ontploffen in de Nederlandse ambassades in Pakistan, Djakarta, Beiroet, Damascus, noem maar op. Inderdaad, Bas Heijne heeft gelijk: de geest van Reve is overal.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)