‘Afgezien echter van deze problematiek zien wij vaak geheel andere moeilijkheden. G.K. Van het Reve zegt: God is homofiel. Velen achten dit een formidabele heiligschennis en grofheid. Maar wanneer men de volgende redenatie volgt: iedereen is een kind van God, God is alom tegenwoordig, God is in en met allen, ook de homofiel is een kind en een deel van God, God is ook in hem, en dus is God ook homofiel, dan wordt voor velen deze uitspraak minder kwetsend. Anderen zuilen haar echter onverminderd onduldbaar blijven achten mede door hun discriminerende punt t.o.v. de homofilie. Vele jongeren doen uitspraken die op zichzelf genomen agressiever geformuleerd zijn dan ze in feite vaak bedoeld zijn. Zij stellen zich op deze wijze op, om te provoceren om reeds eerder genoemde redenen. De provocerende houding van de provo’s wekte ongetwijfeld irritatie, zoals trouwens hun bedoeling was.’
Aldus de psychiater Frank van Ree in zijn boek Botsende generaties, een studie over sociopathie en ambivalentie (1968). Opmerkelijk is dat Van Ree in deze passage een vergelijking maakt tussen de provocaties van Gerard Reve en de al dan niet gewelddadige acties van de Provobeweging. ‘Er zijn pacifisten onder de provo’s geweest’, zo stelde Van Ree, ‘maar er waren er ook, die dynamietaanslagen provocerend of serieus propageerden. De laatsten konden in gespannen sfeer, die de eersten mede opwekten, met daadwerkelijke agressie reageren.’ Wat dat laatste betreft had hij gelijk. Over de vraag of geweld en terreur als revolutionaire middelen moreel verantwoord waren werd binnen de Provobeweging verschillend gedacht. Het idee dat alle provo’s uit principe geweldloos waren is een mythe die tot op de dag van vandaag hardnekkig standhoudt.
Zelfs Roel van Duyn zag de keuze tussen gewelddadige of vreedzame acties als een strategische en niet als een morele keuze. Er werden aanslag beraamd op zendmasten. Er ontplofte een bom bij het Van Heutz Monument. En in de nadagen van Provo werd er zelfs een ‘terroristische raad’ opgericht. Van Ree vroeg zich af waar die drang tot provocatie vandaan kwam en hoe die tot agressie kon escaleren. In de jaren zestig werkte hij als psychiater in verscheidene kindertehuizen en psychiatrische klinieken. Als verklaring voor de tekenen des tijds die de jeugd ten toon spreidde, ontwierp hij een nogal hoogdravende theorie over het sociopathologische ziektebeeld. Dat ziektebeeld ontstaat in culturen die in een stroomversnelling verkeren, een proces dat in de jaren zestig vooral in de stedelijke centra voltrok.
Nederland maakte in de jaren zestig een versnelde transitie door van een op werk en ascese gerichte samenleving naar een maatschappij die steeds meer op vrije tijd en een – al dan niet verholen – vorm van hedonisme was gericht. Vrije tijd was ook een centraal thema voor de Provo’s. De homo ludens was in feite het antwoord op een samenleving, waarin het werk steeds meer door machines en computers zou worden overgenomen. De mens stond aan de vooravond van het tijdperk van de cybernetica. De toekomst perspectieven waren rooskleuriger dan ooit. In het jaar 2000, zo werd gedacht, zou niemand meer werken. De tijd van het spel zou dan voorgoed zijn aangebroken als een nieuw duizendjarig Rijk. De problemen van die snelle transitie in de jaren zestig hadden veel gelijkenis met de omslag, die in eerder in de sociologie door Ferdinand Tönnies (1855-1936) was beschreven in termen van Gemeinschaft en Gesellschaft, maar die zich nu in verhevigde mate zich aandiende.
Dergelijke problemen waren ook door de cultuurpessimistische filosofen van het interbellum zoals Johan Huizinga en Ortega y Gasset gesignaleerd. De de jaren zestig vormden in zekere zin een reprise van die vooroorlogse beschavinsgscrisis .‘Er heerscht in de huidige wereld een georganiseerd puerilisme van mateloozen omvang,’ beweerde Huizinga in 1934. Het was de lege mens die zich mee laat voeren in de stroom van de tijd, een tijd die geen volheid meer kende. Zijn ervaringen werden belevingen, zijn plichten werden verworven rechten. Zijn oordeelsvermogen zwakte af, zijn moreel besef verkommerde. Deze gemiddelde mens werd kinderachtig, puberaal en adoreerde de jeugd. Zowel Ortega y Gasset als Huizinga wezen op het puerilisme van deze moderne massamens die zich al te graag overgaf aan het vluchtig vermaak en sportverdwazing.
Dat puerilisme als reactie op de stroomversnelling van de moderniteit leek in de jaren zestig opeens uit te groeien tot een sociopathisch ziektebeeld, als we de psychiater Van Ree mogen geloven. Door de intensivering van de communicatie en ten gevolge van de massificatie ontstond vooral in de urbanisatie kernen een toenemend aantal contact en relatiemoeilijkheden. De sociale en geografische mobiliteit nam plotseling snel toe. De invloed van het nieuwe massamedium televisie leidde ertoe dat de problematiek van de ‘macro-societas’ direct binnen de levenssfeer van het individu binnendrong. Dat leidde tot een versterkte ambivalentie in het gevoelsleven, dat wil zeggen tegenstrijdige gevoelens tegenover traditie en vernieuwing, gezag en rebellie.
Al die ontwikkelingen vielen samen met een botsing van twee heel verschillende generaties. Enerzijds, de ouderen die de oorlog hadden beleefd, getekend waren door het morele bankroet, geen antwoord hadden op de dreiging van een atoomoorlog en voor veel problemen van de wederopbouw – o.a. de woningnood – geen oplossing wisten te vinden. En anderzijds de babyboomers die de oorlog niet hadden meegemaakt, zich ook niet moreel belemmerd voelden, maar integendeel verlangden naar een nieuw begin dat onbelast was door het als verstikkend ervaren verleden van hun ouders.
Uit die giftige cocktail ontstond niet alleen de geest van revolutie en provocatie, maar ook het type van de sociopaat, degene die lijdt onder de ziekte van de tijd. Van Ree wijst op een reeks van symptomen waardoor die ziekte gekenmerkt wordt. Variërend van contactstoornis, paranoia, onwikkelingsretardatie, antisociale tendensen, realiteitsvlucht en het leven in de ‘hier-en-nu-sfeer’. De sociopaat wenst een onmiddellijke bevrediging van zijn lusten en ontwikkelt een speciaal soort intelligentie om zijn doel te bereiken. Hij is in zekere zin op drift geraakt in het heden en is zijn richtingsgevoel kwijt door het verlies van uitzicht op toekomst en verleden. Gaandeweg in zijn betoog beperkt Van Ree het aantal symptomen van de sociopaat, waarbij het leven in het hier-en-nu een centrale plaats krijgt toebedeeld: ‘Wij stellen kortweg: De sociopaat leeft in de “hier-en-nu-sfeer”: “Aan het verleden wil ik niet meer denken, de toekomst komt vanzelf wel, dus laat mij nu leven en genieten”. Dat is de lijfspreuk die ik op verschillende manieren door hen hoorde formuleren.’
Deze crisis in de ervaring van tijd, die al in het interbellum zou zijn ontstaan en in de jaren zestig opnieuw actueel werd, is ook door de provo’s gesignaleerd. As er één ideaal was waar niet alleen de provo’s maar ook de situationisten voor stonden, dan was dat wel het herstel van de ervaring van eindeloosheid die ieder mens kent uit zijn kinderjaren. Het authentieke leven in het hier en nu zou in de moderne tijd alleen nog mogelijk kunnen zijn als kind. Guy Debord verlangde naar een wereld waarin hij zichzelf kon verliezen. De situationisten identificeerden zichzelf met het voortschrijden van de tijd. Dat streven naar het totaal samenvallen van het zelf en de wereld lag niet ver verwijderd van een nieuw soort mystieke ervaring.
Het volledig opgaan in het hier en nu was ook in essentie het verlangen dat in mei ‘68 oprees vanuit de graffitislogans die op de muren van Parijs werden gekalkt. ‘Onder de straatstenen ligt het strand.’ ‘Wees realist, eis het onmogelijke.’ ‘Werk nooit.’ ‘De verbeelding aan de macht.’ ‘Ik houd mijn verlangens voor werkelijk, want ik geloof in de werkelijkheid van mijn verlangens.’ ‘Het is verboden te verbieden.’ ‘Men koopt jouw geluk, steel het.’ ‘Ik ben marxist van de richting Groucho.’ Hoe je het of wendt of keert, uit al deze, anarchistisch getinte leuzen spreekt een diep gevoeld verlangen naar de schijnbaar eindeloze tijdervaring van het kind. Dat heimwee lag aan de basis van het verlangen naar een betere wereld.
Provo’s en situationisten waren uit op een herstel de authentieke tijd-ervaring. In feite is dat een terugkeer naar de cyclische tijd van vóór de moderniteit. De ervaring van de volheid van het hier en nu, waarin elke dag weer terugkeert onder een hemels baldakijn met het op- en ondergang van de zon en het herhaalde verloop van de seizoenen. Het is de tijd die niet leegloopt als een badkuip, maar in zijn volheid elk moment weer ervaren kan worden. Niet de tijd die je alsmaar voortdrijft naar de dood. Niet de tijd ook van het spektakel, van waaruit alleen in de benauwde verdoving van het als eeuwig beleefde ogenblik (‘die ewige Jetz-Zeit’) een uitweg biedt.
Waar de provo’s en de situationisten in feite naar streefden was een herstel van de tijdbeleving van de middeleeuwen, maar dan zonder scheiding tussen hemel en aarde en zonder God, want het spektakel was het enige substituut voor de religie dat ons na de dood van God nog restte. De tijd werd geannexeerd, in bezit genomen, soms bezwerend, zoals in het begin van de film Easy rider, wanneer Peter Fonda zich op bijna rituele wijze overgeeft aan de roes van het hier en nu door zijn polshorloge weg te gooien. Dat gebaar was een revolte, een anarchistische daad die niet te te tolereren valt. Het systeem heeft immers het monopolie op de tijd, en niemand, maar dan ook niemand mag te tijd in bezit nemen als een onvervreemdbare kwaliteit van het leven. Het stelen van de tijd is een misdaad. Het is een symptoom van een ziekte, een sociopathie die in de kern misschien wel kerngezond is.