Het evangelie volgens Paul Verhoeven

‘In Nederland had ik alleen dat beroemde boek van de Vlaamse theoloog Edward Schillebeeckx gelezen: Jezus, het verhaal 
van een levende. Inmiddels ben ik in de Verenigde Staten zo’n duizend 
boeken verder, en ik begrijp ook wel dat die, zeg maar, simplistische 
aanpak van mij – van: dit kan! en: dat kan niet! – alles te maken heeft met mijn omarmen van de zichtbare werkelijkheid, én de angst voor het onbenoembare. Kort gezegd: ik zou wel willen geloven, maar rationeel
, ik het niet. Mijn verstand zegt: christelijke religie is een truc van de 
hersenen om de hoop te behouden dat – hoewel alles daar tegen spreekt 
- de zogenaamde werkelijkheid niet het laatste woord is.’

Aldus Paul Verhoeven in Jezus van Nazaret (2008). Verhoeven citeert Schillebeeckx op meerder plaatsen in zijn boek, dat drie jaar geleden nogal opzien baarde. Een wereldberoemd filmregisseur die zich bezig houdt met Jezus. Schoenmaker hou je bij je leest, zou je zeggen. Maar Verhoeven kwam goed beslagen ten ijs. Zijn stelling dat de historische Jezus een andere is dan die we nu denken te kennen was natuurlijk niet nieuw. De historische kritiek op wat over Jezus in de evangelies staat is al een paar eeuwen oud. Al in de tijd van de Verlichting ontstond in Europa kritiek op de als onaantastbaar beschouwde evangelie-teksten en de kerkelijke dogma’s. Na de Verlichting kwam het historisch onderzoek in de negentiende eeuw goed op gang en die hersteloperatie in de beeldvorming duurt eigenlijk voort tot op de dag van vandaag.

De ontdekking van de Nag Hammadi geschriften in 1945 brachten dit historisch onderzoek in een stroomversnelling. Die geschriften hebben nieuw licht geworpen op de relatie tussen gnostiek en het vroege christendom, en ook de historische figuur van Jezus van Nazareth komt door dat alles steeds meer in een ander verband te staan. Paul Verhoeven verwierf zijn inzichten door jarenlange zelfstudie, maar vooral ook door zijn lidmaatschap van het Amerikaanse Jezus Seminar, een genootschap van Bijbelgeleerden dat op zoek is naar de ware, historische figuur van Jezus, los van alle latere verzinsels. Die operatie heeft bijna een obsessief karakter gekregen en Verhoeven raakte mede in de ban van deze onderneming.

De oorsprong van zijn fascinatie lag echter in de jaren zestig. In die tijd maakte Verhoeven een persoonlijke crisis door die bijna eindigde in een psychose. In zijn film Spetters (1980) komt een scene voor die daar een weerslag van is. De hoofdpersoon Rien die door een motorongeluk met een dwarslaesie voor zijn leven in een rolstoel moet zitten, belandt bij een bijeenkomst van de 
Pinkstergemeente, waar zijn vriendin Martine hem naar toe heeft genomen. De prediker probeert hem te genezen door handoplegging. Even wil 
Rien zich wel overgeven aan het idee dat God hem zal genezen, maar dan zakt hij plotseling terug in zijn rolstoel. Voor deze scene heeft Verhoeven geput uit eigen ervaringen.

Zijn vriendin en latere vrouw was in 1966 zwanger geraakt door een geknapt condoom. Verhoeven zag zijn carrière in duigen vallen, raakte in paniek en werd bijna psychotisch. Op een tramhalte in Den Haag werd hij aangesproken door een wildvreemde vrouw, die tot de Pinkstergemeente bleek 
te behoren. Zo kwam hij terecht in het gebouw van 
de Pinkstergemeente in de Kamperfoeliestraat in Den Haag, waar een vrouw in trance raakte en in tongen begon te spreken. De opdracht die zij uitkraamde werd voor Verhoeven als volgt vertaald:  ‘God wil dat jij naar verre landen gaat 
om het evangelie te prediken, hij heeft jou uit
verkoren-voor een missie naar Afrika.’ Hij moest dus niet filmregisseur
 worden, maar evangelist! Net als bij Rien in Spetters kon Verhoeven zich ternauwernood onttrekken aan de religieuze extase die hem toen overviel. Zelf schrijft hierover in zijn Jezus-boek:

‘Ik heb daarna nog maanden met mijn neus in 
het vloerkleed gelegen, als de krachten van het onderbewustzijn weer 
begonnen op te spelen, maar voor de ongewenste zwangerschap van Martine bleek een eenvoudige oplossing voorhanden te zijn. De vader van een jeugdvriend was arts in een Haags ziekenhuis en hij kon ons door verwijzen naar een abortus. Zo’n praktische oplossing bestond. Geen wonderdokter, geen magisch praktijken, geen enge breinaalden. Gewoon een ziekenhuis. Niet het bidden, maar zelf iets ondernemen was de oplossing gebleken, het bracht mij langzaam terug naar de realiteit.’

Verhoeven werd dus geen evangelist, maar filmregisseur, maar zijn ware roeping was om de religie van zijn mythe te ontdoen. Vandaar ook zijn voorkeur voor het felle realisme in zijn film. Seks en geweld dienden getoond te worden in hun meest rauwe gedaante. Er bestaan geen sprookjes, om over God en Jezus maar te zwijgen, ook al had hij er maar al te graag zelf in willen geloven. Zoals bekeerlingen de meest fanatische gelovigen, zo worden afvalligen de meest radicale god-ontkenners. Maar de figuur Jezus bleef Verhoeven sindsdien intrigeren. Hij bestudeerde de evangeliën, de apocriefe boeken en alles wat er over geschreven is en bekeek met de blik van een filmregisseur. Verhalen hebben hun eigen wetten, dat is de wet van de film, maar ook van het evangelie. Als het verhaal te mooi wordt, dan wordt Verhoeven achterdochtig. Dan is het mooier gemaakt door degenen die het opschreven. ‘Het boek was beter’, dat geldt zelfs voor de film.

Zo ontdekte hij allerlei feiten die met de verhalen van het evangelie in tegenspraak zijn. Maria was niet maagdelijk bevallen, maar zou verkracht zijn door een Romeinse soldaat, Pantera geheten. Jezus zou niet een keer maar meerdere keren in Jeruzalem zijn geweest. Hij was in oorsprong een exorcist, een demonen-uitdrijver, die op de vlucht sloeg omdat hij vervolgd werd, ook door de Joden. Jezus zou op het laatst zelfs geweld hebben gepredikt tegen de Romeinse bezetter. Hij stierf als een rebel, terrorist en vrijheidsstrijder, een Che Guevarra avant la lettre. Jezus ook zat fout met zijn voorspelling van de komst van het Koninkrijk Gods op korte termijn. Kruisiging en Opstanding zijn door Kerk na zijn kruisdood naar voren geschoven om zo de foutieve voorspelling van het naderende Koninkrijk Gods te verdoezelen. Wat voor Verhoeven van Jezus overblijft zijn de parabels, de kracht van zijn ethiek. Daar zullen we het mee moeten doen.

In die zin sluiten zijn conclusie aan bij de moderne theologen als Edward Schillebeeckx en Hans Küng, die zich in de jaren zestig keerden tegen het traditionele Bijbel-interpretatie. Maar er is nog iets. Als Verhoeven moet kiezen tussen historische feiten of fictie, dan kiest hij voor de historische feiten. De feiten gaan boven het verhaal. De feiten staan bij hem ook los van een wereldbeeld. Als natuurkundige gelooft hij en de absolute verifieerbaarheid van het feit, zelfs van het historisch feit. Dat die stelling een kennistheoretische en zelfs metafysische dimensie heeft, zul je in zijn betoog niet terugvinden. Verhoeven gelóóft in de wetenschap, en dat geloof valt niet te tornen. De gedachte dat wereldbeelden hun eigen feiten creëren, staat ver van zijn eigen wereldbeeld. Als filmregisseur heeft hij een diepe argwaan voor de feitelijk waarheid van verhalen. Zoals gezegd: elk verhaal creëert zijn eigen samenhang. Dat is een soort narratieve logica. Op die manier kan zelfs een ‘narratieve theologie’ ontstaan.

De theoloog Gerard Lukken wijst in zijn boek Rituelen in overvloed (1999) dat de taal van het symbool niet alleen op religieus niveau van belang is, maar ook op het intermenselijk vlak. Veel mensen kunnen de dingen van het hart niet meer kwijt, omdat de eigenlijke (universele) vragen zelden verwoord worden en opgesloten blijven in persoonlijk geuite gevoelens. Het uiten van privé-gevoelens is immers nog iets anders dan deze symbolisch te duiden en een ‘plaats te geven’. Narratieve theologie ontstaat volgens Lukken niet door over haar te schrijven, maar door haar te beoefenen. ‘Hoe zou zij kunnen ontstaan,’ zo vraagt hij zich af, ‘zolang de antropologische basis ontbreekt, zolang het eigen levensverhaal en dat van de ander verborgen blijven. ‘

Maar los daarvan, ook binnen de wetenschap heeft een narratieve dimensie. Wetenschappers hebben de neiging tot  het creëren van het zogeheten ‘coherentiecriterium’. Dit streven naar ‘samenhang van feiten’ leidt al gauw al gauw tot wishful thinking en kan zelfs ernsttige dwalingen tot gevolg hebben. De recente dwalingen in de Nederlandse rechtspraak zijn goede voorbeelden van de krachtige verleiding van het wetenschappelijk coherentiecriterium. Losstaande gegevens en omstandigheden worden met elkaar in verband gebracht om zo een oorzakelijk verband van gebeurtenissen te creëren. Maar dat oorzakelijk verband is een fictie. Daarmee is nog geen ‘feit’ aangetoond. In een van zijn interviews verwoordde Verhoeven het als volgt: ‘Er is een verschil tussen een goed verhaal en de werkelijkheid, dan moet je kiezen voor de werkelijkheid en niet voor het verhaal.‘ Daarmee parafraseerde hij – wellicht onbewust – een beroemde uitspraak van de filosoof Hegel. Toen Hegel eens gewezen werd op een tegenspraak tussen zijn systeem en de werkelijkheid zou hij geantwoord hebben: “Um so schlimmer für die Wirklichkeit.”

Het probleem met de benadering van Verhoeven is, dat wat hij erin stopt, hij er ook weer uit krijgt. Wie uit wetenschappelijk oogpunt uit is op de correctie van de historische beeldvorming van de figuur Jezus van Nazereth zal uiteindelijk uitkomen op een ander – en wellicht historisch juister – beeld, maar daarmee is het begrip van wat er met de historische feiten is gebeurd niet toegenomen. Het belang van de figuur Jezus Christus ligt niet in zijn historische verschijning, maar in de wijze waarop zijn persoon door hemzelf en zijn navolgers is geïnterpreteerd. Die interpretatie is vastgelegd in een tweetal dogma’s: de Drie-eenheid en de Incarnatie. Daarin ligt het belang van het Christendom en dat belang overstijgt de historische feiten. Of je nu wel of niet in de waarheid van die dogma’s gelooft, doet niet ter zake. Wie geïnteresseerd is in het christendom, zal de essentie van dat geloof in die dogma’s moeten zoeken. Kortom: in de kracht van de universele en tijdloze symboliek en niet in de kwetsbaarheid van de historische feiten.

Bij het dogma van de Drie-eenheid bijvoorbeeld gaat het erom, dat dit niet alleen voor de historische figuur van Jezus van toepassing is, maar nog altijd voor ieder mens. De Drie-eenheid is een triade die zich als een existentieel diagram in elk leven manifesteert: de Vader als het onbereikbare Absolute dat aan alles ten grondslag ligt, de Zoon als Gods woord – de logos – dat uit de Vader uitstroomt en zich in elk leven aandient, en de Heilige Geest die als de Liefde niet alleen God met de mens, maar ook de mens met God en de mens met de medemens verbindt. Dit schema wordt mogelijk omdat Gods woord zich in een menselijk leven heeft gemanifesteerd. Anders gezegd: omdat God geïncarneerd is in een sterfelijk mens. Dat dogma van de Incarnatie is door de historische figuur van Jezus Christus mogelijk geworden. Daarin ligt dus het belang van Jezus van Nazareth. De exacte historische feiten over zijn leven zijn daaraan uiteindelijk ondergeschikt.

Onze tijd wordt gekenmerkt door een bijna totale ongevoeligheid of zelfs blindheid voor begrippen als ‘transcendentie’, ‘ziel’ en ‘God’. Hoe vreemd het ook mag klinken, zo’n gevoel voor transcendentie is voor terroristen een van de vele aantrekkelijke kanten van religieus geweld en gaat verder dan de aantrekkingskracht van het bereiken van hun doel. De wereldwijde opkomst van het islamitisch fundamentalisme hang nauw samen met deze teloorgang van transcendentie in de westerse beschaving. In feite loopt dat proces gelijk op met ontmythologisering van de religie en de historische ontmanteling van het beeld van Jezus van Nazareth. De historische feiten verdringen steeds meer de universele symboliek. Het symbool en het dogma werden verdreven door de toenemende fixatie op het objectieve feit. Zelfs een beeld is een feit geworden. Het religieuze symbool is op sterven na dood.

Dat proces, waarin gevoeligheid voor transcendentie en symboliek stilaan plaatsmaken voor een fixatie op letterlijkheid en feitelijkheden, is niet in beelden te vatten. Het beeld op zich zelf zou immers niet meer symbolisch begrepen worden. Je kunt daar ook moeilijk een film over maken. Zelfs in een kunstwerk is het niet of nauwelijks nog weer te geven. Wonderlijk genoeg heeft de kunstenaar Paul Verhoeven weinig oog voor de kwaliteit van het kunstenaarschap van de evangelisten. Geloven is een vorm van kunst, zei ooit Anton van Duinkerken. Zo is het schrijven van een evangelie wellicht ook een vorm van kunst geweest. De vier evangelisten waren kunstenaars. Zij schreven een Griekse tragedie die tot een religie is uitgegroeid.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)