Mystiek en boeddhisme
De mysticus wendt zich af van de buitenwereld. Zij vermoeit hem en komt hem zinloos voor, in zover zij geen uitdrukking is van zijn ziel, van zijn binnenwereld. Op die binnenwereld is heel zijn concentratie gericht. Hij gaat dus uit van de scheiding tussen subject en object, tussen mens en wereld, in die zin dat het object, de wereld, hem niet interesseert. Wat hem interesseert is de scheiding die hij in zichzelf vindt, de kloof der excentriciteit, de scheiding tussen het ik dat waarneemt en het ik dat waargenomen wordt. De mens is zich bewust van zichzelf. «Ik» ben mij bewust van « ik». «Ik» neem «ik» waar. Het ik dat waarneemt, staat buiten het ik dat waargenomen wordt, het is ex-centrisch. Het laat zich niet beschrijven, niet objectiveren (want als men het kon beschrijven, zou het weer worden waargenomen). Het is buiten tijd en ruimte, transcendentaal. Deze splitsing nu tussen ik en ik wil de mysticus overwinnen. Hij wil zijn waargenomen, tijdelijke, centrische ik laten opgaan in het excentrische, transcendentale ik. Hoe doet hij dat? Doordat hij aan dit laatste metafysische realiteit geeft, het verabsoluteert, hypostaseert, tot god maakt. Dat is de metafysische projectie. Het eigen excentrische ik is god geworden. Het kleine aardse ik kan dan pogen zich daarin te verliezen. De splitsing in de mens zelf tussen ik en ik, subject en object, zou dan overwonnen zijn, maar daarvoor is een lange via purgativa nodig en de volledige eenwording is een zeldzame genade.
(..)
De mysticus blijft projecteren. De mystiek is zelfs het projectiemechanisme in Reinkultur. Het consequente boeddhisme daarentegen neemt, affectloos objectiverend, alle projecties terug. Men kan het daarom even goed toegepaste wetenschap noemen als religie. Hier objectiveert de mens absoluut. Hij doet volledig afstand van binnen- en buitenwereld. De liefde drijft de mysticus tot projectie en hypostasering van zijn eigen excentrische ik. De boeddhist kent geen liefde. Hij maakt volledig ernst met de distantie en realiseert zo de excentriciteit ten volle. De hele psychofysische werkelijkheid van mens en wereld wordt tot object gemaakt en doorzien als illusie. Zij valt in stukken uiteen en «waait uit». De gehele waarneming wordt als projectie ontmaskerd. Dat moet wel, want de waarneming maakt de dingen tot wat ze zijn, door het affect. Worden de begeerten, de affecten, door objectieve analyse vernietigd, opgelost, dan houden de dingen voor ons op te bestaan. Want wij doorzien ze. De de projectie begint dus bij de wortel: de waarneming. Ook de participatie, de ongescheidenheid, is een illusie. Er is geen bezield verband, er is alleen afstand en gescheid enheid. Daarom kan men het boeddhisme een wetenschap noemen. Maar het is ook een religie. Want het ontstaat uit het besef van de menselijke ontoereikendheid en het streeft naar de opheffing daarvan, zoals iedere religie, maar het doet dit volledig consequent: ik en wereld zijn illusie. Het affect wordt herkend als de bron van alle lijden en daarmee is de excentriciteit, de afstand van het eigen ik, gerealiseerd.
Han Fortmann, Als ziende de Onzienlijke, 1964