Het woord is vlees geworden

‘Ik zat met kloppend hart voor de kleurentelevisie, en dacht: “Zijne Heiligheid zal toch wel gewag maken van het toenemend verval der zeden?” ‘Aldus Gerard Reve in zijn gedicht De Blijde Boodschap uit 1973. Ik heb me altijd afgevraagd waarom dit gedicht De Blijde Boodschap heet. Zo vrolijk was het immers niet wat de Heilige Vader vanaf zijn balkon op het Sint Pietersplein te melden had: ‘En ja hoor, nauwelijks was hij begonnen, of ik hoorde al:/decadentia, immorale, multi phyl ti corti rocci;/ influenza filmi i cinema bestiale contra sacrissima matrimoniacale/criminale atheistarum rerum novarum. Dat waren nog eens tijden, dat de Paus te keer kon gaan over de verwildering der zeden zonder eerst de zedenverwildering onder zijn eigen dienstdoend personeel aan de orde te stellen.

Eergisteravond werd ik gebeld door een klasgenoot uit mijn tijd op het Ignatiuscollege. Het was geen blijde boodschap die hij aan mij overbracht. Hij wees mij andermaal op het feit dat ook een pater Jezuïet zich destijds structureel schuldig maakte aan seksuele intimidatie van leerlingen. Zelf had hij dergelijke praktijken aan den lijve ondervonden. Hij aarzelde nog of hij zijn verhaal aan de commissie Deetman zou overbrengen. Wat geweest is immers is geweest. De pater waar het om gaat is ook al jaren dood en begraven.

Ik heb hem proberen te overtuigen om alsnog aangifte te doen, maar ik betwijfel of mijn betoog enig effect gesorteerd heeft. Van de Jezuïeten heb ik overigens tot nog toe nog niets van dergelijke praktijken vernomen. Het zijn andere kloosterorden die in dit verband in opspraak komen, zoals de salesianen en de franciscanen. Als ik van dit soort toestanden hoor, die zich in mijn directe nabijheid hebben afgespeeld, dan overvalt mij – zelfs na ruim veertig jaar – telkens weer een gevoel van verbijstering. De rampspoed komt steeds dichterbij.

Afijn, waar hadden we het over… De blijde boodschap. In de Bijbel is de engel Gabriël vaak de brenger van blijde boodschappen. De meest bekende daarvan is de blijde boodschap aan Maria waarin deze engel haar de incarnatie van Gods Zoon verkondigt, de zogeheten Annunciatie. Wat je noemt, het woord is vlees geworden. Gabriël draagt doorgaans een lange tuniek of ander liturgisch gewaad en heeft een bodestaf in de hand. Vanaf de 13de eeuw wordt dat een olijftak of een lelie. Eigenlijk is Gabriël de postbode van God. Om die reden is hij ook is de patroonheilige geworden van de postbodes en verder van alle mensen die iets met het overbrengen van een boodschap van doen hebben.

In de stilte ijlden mijn gedachten alweer de verte van het verleden in, en bleven hangen aan een herinnering, van hoe lang geleden wel negentien, twintig jaren? Dat zou best kunnen. In die tijd, het begin van de vijftiger jaren, heel misschien zelfs al aan het einde van de veertiger jaren, was er in Amsterdam in het Rijksmuseum een grote tentoonstelling geweest, die Kunstschatten Uit Wenen, of Weense Kunstschatten had geheten. Ik was er heen geweest, en in de hal van het museum, of in ieder geval aan het begin van de eksposietsie, waarvan ik mij nu verder niets meer kon herinneren behalve lelijke middeleeuwse bergkristallen bekers en monstransen vol wanstaltige edelstenen, had een houten, in blauw, goud en vleeskleur gepolychromeerd beeld gestaan, meer dan levensgroot, dat Gabriël als Engel van Annunciatie voorstelde. Een in de buurt van zijn mond zich als een gestrekte mirliton uitrollend tekstlint, gebeeldhouwd op de plooien van het blauwe gewaad over schouder en arm, vermeldde een zin van gotiese letters in een zodanig van de gangbare afwijkende stilering, dat ik de woorden niet had kunnen lezen.

Ik zat en stond in de hal, op verschillende plaatsen, en keek naar het beeld. Ik had wel van tijd tot tijd willen weggaan en later telkens nog eens terug komen, maar ik had geen geld voor herhaalde entrees. Zo bleef ik uren in de nabijheid van het beeld, een gehele namiddag, zittend op banken of staand in hoeken, en keek naar het beeld. Ik werd op het laatst bang dat suppoosten mij ervan zouden kunnen gaan verdenken dat ik vandalisme in de zin had, of anderszins niet geheel goed bij het hoofd was. Daarom ging ik niet te vaak dichtbij het beeld staan of zitten, maar bleef ik zo veel mogelijk op enige afstand, en verborg mij ook vaak in of achter studiegroepen. Ik had geen geld, of verbeeldde mij geen geld te hebben, voor een katalogus.

Aldus Gerard Reve in zijn roman Lieve Jongens uit 1972. Ik vroeg me af hoe het beeld van de engel Gabriël, dat zo’n diepe indruk had gemaakt op Reve, eruit zou zien. Het toeval wil dat ik ooit voor een paar dubbeltjes, antiquarisch de catalogus op de kop heb getikt die voor Reve destijds te duur was. Art Treasures from Vienna. Hij hoort bij een tentoonstelling van The Arts Council of Great Brittain. Deze catalogus is in 1949 uitgegeven in Londen en was oorspronkelijk bedoeld voor een tentoonstelling in de de Tate Gallery. Deze moet kennelijk kort daarop in het Rijksmuseum zijn getoond. Het rare is dat in de lijst van geëxposeerde werken nergens een Annunciatie staat vermeld. Ook geen houten beelden van vergelijkbaar formaat. Alleen een paar kleine bronzen beelden uit de Italiaanse Renaissance. Verder veel olieverfschilderijen, Griekse en Romeinse sculpturen, edelsmeedwerk, cameeën, astronomische instrumenten en inderdaad de door Reve vermelde ‘lelijke middeleeuwse bergkristallen bekers en monstransen vol wanstaltige edelstenen’.

De catalogus uit 1949

Reve moet kennelijk twee herinneringen door elkaar hebben gehaald. Hij heeft de tentoonstelling Kunstschatten uit Wenen kennelijk bezocht, maar de engel Gabriël van de Annunciatie moet bij een andere gelegenheid hebben aanschouwd. Na enig zoeken in mijn boekenkast stuitte ik op een andere tentoonstellingscatalogus. Het is een lijvig boekwerk van voor de oorlog: Italiaanse kunst. Het gaat om de tentoonstelling Italiaanse kunst in Nederlands bezit, die van 1 juli tot 1 oktober 1934 te zien was in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Het frappante is dat in deze tentoonstelling wèl een gotisch beeld, de Annunciatie van de engel Gabriël, is te zien, in gepolychromeerd hout, een beeld ook dat vrij nauwkeurig voldoet aan de beschrijving van Reve. Daarnaast heeft destijds ook een Mariabeeld gestaan. Reve was ten tijde van deze tentoonstelling tien jaar oud. Het is niet onmogelijk dat hij deze expositie heeft gezien, maar erg waarschijnlijk is het niet.

De catalogus uit 1934

Ik kan me overigens herinneren dat ik dit beeld van de engel Gabriël zelf ook wel eens in het Rijksmuseum heb zien staan. In de catalogus uit 1934 wordt de beeldengroep als volgt omschreven: Nino Pisano, of onmiddellijke navolger, Pisaansche school, gestorven voor 1369. 824* MARIA-BOODSCHAP. De beide figuren in gepolychromeerd hout; de draperie in zeer eenvoudige, recht neerhangende plooien, als van een dunne stof, eigenaardig voor de 14de eeuwse drapering. Hout, hoog 155 cm. Afkomstig uit Pienze. Kunsthandel J. Goudstikker N.V. Amsterdam. Met name die laatste toevoeging ‘Kunsthandel J. Goudstikker’ maakt het wel zeer waarschijnlijk dat dit de Gabriël is, waar Reve een hele middag omheen heeft lopen drentelen. Het beeld zal na de oorlog – samen met andere werken uit de collectie Goudstikker – in het Rijksmuseum zijn terechtgekomen, waar het in de hal kwam te staan, dicht bij de ingang van de tentoonstelling Kunstschatten uit Wenen. Reve schrijft over de bijzondere herkomst van het beeld het volgende.

Pas later hoorde ik zeggen of las ik ergens, van wie het beeld was. Doordat ik naar het beeld keek, begreep ik dingen, die ik tevoren niet begrepen had. Ik begreep voor het eerst van mijn leven, hoe het kon dat er mensen waren die geld uitgaven, offers brachten en zich grote moeiten oplegden om een bepaald werk van kunst te kopen, wederrechtelijk te verwerven, te bezitten of te doen vervaardigen. Ik wist niet, dat ik zelf een kunstenaar was, maar wel begreep ik voor het eerst in mijn leven, dat er iets was, dat men met het woord kunst benoemde, en dat alle verstand en wijsheid te boven ging. Het was buiten tenslotte donker geworden door zware regen, en de lampen in het museum waren aangegaan. Het beeld werd anders, maar bleef toch hetzelfde. Het leek, alsof het altijd bestaan had. Toen was het de sluitingstijd van het museum geworden.

De fascinatie, die Reve al rond 1950 had voor een religieus beeld als de engel Gabriël, laat zien dat zijn belangstelling voor het katholicisme al vroeg is ontstaan. Hanny Michaelis, die in die tijd nog met Gerard Reve getrouwd was, liet in een interview met Bibeb in 1968 weten, dat Reve aan het eind van de jaren veertig nog erg links was, maar dat hij vooral na het lezen van de ‘Yogi en de Volkscommissaris’ (1945) van Arthur Koestler van zijn linkse geloof is afgevallen. De Russische inval in Hongarije in 1956 deed de rest. Al rond 1950 was Reve volgens Michaelis geïnteresseerd in religieuze zaken. Eerst heeft hij nog overwogen om Jood te worden. Daarna dacht hij erover om een eigen éénmansreligie te stichten. Toen kwam het katholicisme. Dat diende zich al aan in de tijd dat Reve samen met Hanny Michaelis een etage bewoonde in galerij aan het Frederiksplein. In die tijd dus hing hij op een verloren zondagmiddag rond in het Rijksmuseum, vol bewondering urenlang starend naar het beeld van de engel Gabriël, die – als je goed kijkt – de trekken heeft van ‘een meedogenloze jongen’.

Het woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond.