Islam en nieuwe media

Wat gebeurt er als mensen in deze zich eindeloos vermenigvuldi
gende ruimten staren? De naar het mystieke neigende wetenschapper 
Seyyed Hossein Nasr verwoordt het zo: ‘Er is een aspect van niet-zijn 
of leegte dat volledig inherent is aan de gehele geschapen orde en dat 
een direct gevolg is van het feit dat, in absolute zin, alleen God wer
kelijk bestaat [… ] In de islamitische mystiek stimuleert de 
niet-bestaande kant van elk bestaand ding ‘fana’, de mystieke uitwis
sing van het verschil tussen dingen en God. Het soefisme, dat een 
centrale rol speelt in het denken van de dertiende-eeuwse Andalusi
sche filosoof  Ibn al-‘Arabi, redeneert dat als God één en onverander
lijk is, de afzonderlijkheid en veranderlijkheid van de wereld uitein
delijk een illusie moeten zijn. Dit onmogelijke concept leidt tot een 
pijnlijke dialectiek tussen één en velen, in een universum dat uitdijt 
en samentrekt als een pompend hart, ‘met als meest kenmerkende 
beweging,’ schrijft Ibn al-Arabi,  ‘die van een hartslag: naar God toe 
en weer van Hem af.’ Deze mystieke visie behelst het oplossen van 
de velen in de ene, en het individuele pad van oplossing of ‘fana’.

Aldus Laura U. Marks  in haar artikel Aniconisme, Een islamitisch idee komt tot bloei in de hedendaagse mediakunst. Zij is als docent hedendaagse kunst verbonden aan de Simon Fraser University in Canada. Binnenkort verschijnt haar boek Enfoldment and Infinity, An Islamitic Genealogy of New Media Art. Laura Marks introduceert het begrip ‘aniconisch’ in relatie tot het beeld. Een aniconisch beeld is een beeld dat geen verbeelding is van iets in de werkelijkheid, maar een beeld dat een abstracte structuur is die geheel op zichzelf staat. In de islamitische cultuur is het beeld taboe, maar de moskeeën zijn van oudsher een en al beeld. Lang zijn die beelden opgevat als decoraties, die op vernuftige wijze geometrische en organische patronen met elkaar verweven.

Maar deze patronen zijn in feite beelden op zichzelf. Zij verwijzen niet naar de werkelijkheid, laat staan naar God of Allah, maar nemen de blik van de beschouwer mee in een spirituele ruimte. Het zijn wegbereiders van de ervaring van het goddelijke. Ze maken de weg vrij voor God, maar wie ze niet verwijzen. In feite zijn die islamitische patronen een soort abstracte kunst, waarin het sublieme, het onbevattelijke en onaanraakbare niet wordt verbeeld, maar aanwezig wordt gesteld. Vanuit die gedachte is elk beeld dat via de nieuwe media in het bewustzijn verschijnt een soort islamitisch patroon. Het digitale beeld is immers een materialisatie van een digitale code, die eenmaal waargenomen zich vermengt met bewustzijn, verbeelding en herinnering.

Neem nu bovenstaande foto. Je ziet een jonge man. Hij staat bij de geopende motorkap van een witte Volkswagen, ergens op een parkeerterrein langs een snelweg. In de auto zelf zit een ander figuur die niet goed zichtbaar is. Met enige moeite is op het blauwe bord het woord Parkplatz te lezen. Het zal dus wel ergens in Duitsland zijn. Het is winter want de bomen zijn kaal. Uit de verkleuring van de foto valt af te leiden dat het al enige decennia geleden is. Ook het modebeeld is niet up to date. Waarschijnlijk is het begin jaren zeventig.

Dat laatste klopt. Het is 3 maart 1970. De jongeman bij de motorkap ben ikzelf. Ik kreeg de foto enige weken per mail toegestuurd van een studiegenoot van mij die ik nog ken uit de tijd van het Ignatiuscollege. We gingen samen naar Berlijn om de wedstrijd Vorwärts Berlin tegen Feyenoord te zien. Dat bezoek aan Berlijn kan ik me nog goed herinneren. Vooral de tocht over de snelweg door Oost-Duitsland. We logeerden bij een jong gezin. Ze hadden Nutella voor op brood bij het ontbijt. Ze woonden in West-Berlijn, ergens voorbij de Tiergarten, want daar kwamen we langs. Hoe we aan kaartjes waren gekomen  weet ik niet meer. Over de wedstrijd heb ik drie jaar geleden geschreven op mijn log Arm Feyenoord.

Mijn studiegenoot is die reis aan het reconstrueren door allerlei brokjes informatie te verzamelen die hij op internet kan vinden. Zo verscheen enige dagen geleden op een ander weblog ook een verhaal over deze wedstrijd in Berlijn, waarop mijn studiegenoot reageerde met een kort commentaar.  Zo krijgt deze foto voor mij steeds meer reliëf. Volgende week publiceert hij een volledig verlag van deze reis naar Berlijn. Ook dan zal de foto voor mij opnieuw van gedaante veranderen. Naarmate er meer context aan wordt toegevoegd, wordt het beeld ook steeds meer geïmpregneerd met mijn eigen herinneringen. De foto is in feite een rudiment van herinnering dat zich voortplant, reproduceert en transformeert, niet alleen in de tijd en de ruimte, maar ook in mijn bewustzijn en niet te vergeten: in de virtuele ruimte van het internet.  Hoe die ruimtes met elkaar verknoopt zijn is niet duidelijk. Het is een raadselachtig gebeuren dat we heel normaal vinden.

Om vat te krijgen op dit soort wonderlijke fenomenen is een nieuwe theorie over media nodig. In feite zijn er twee soorten mediatheorieën:  (1) Klassieke media  theorieën, waarbij werd uitgegaan van: [Zender] >  informatie/ruis > [Ontvanger], met onderscheiden begrippen en een scherpe grens tussen bewustzijn en realiteit. En:  (2) Nieuwe mediatheorieën, waarbij wordt uitgegaan van één integraal gebeuren: [ Zender <proces > ontvanger]. Dat wil zeggen: van een communicatieproces dat alle deelnemende actoren voortdurend transformeert en waarbij er sprake is van een diffuse grens tussen bewustzijn en realiteit.

Dit soort verknopingen zijn al eerder beschreven in de filmtheorie. Lang is gedacht dat het filmische beeld een afspiegeling was van de echte wereld. Wie een film ziet kijkt naar een scherm en dat scherm fungeert als een spiegel. Deze spiegel weerkaatst niet het licht uit de echte wereld, maar vervormt haar in de ondoorzichtige mediale barrière die eigen is aan het medium zelf (in dit geval het bewegende filmbeeld). Deze theorie is mimetisch van aard. In essentie komt deze theorie neer op een proces van representatie. Ik zie een auto door de straat rijden. Die auto heeft ooit in de echte wereld gereden en verbeeldt nu iets anders in een filmverhaal.

Deze theorie klopt niet volgens Gilles Deleuze. Het gaat bij het filmbeeld niet om de tegenstelling tussen ‘filmbeeld als spiegel van de echte wereld’ en de ‘echte wereld’, maar om de tegenstelling tussen ‘een actueel veld’ (bewustzijn) tegenover een ‘virtueel veld (bewegend filmbeeld). Tussen die twee polariteiten kunnen zich allerlei verknopingen gaan voordoen, als een film daadwerkelijk wordt vertoond. Dan voltrekken zich nieuwe processen tussen het bewegende filmbeeld en het actuele bewustzijn van de kijker. Deze nieuwe processen zijn zeer complex (rizomatisch) van aard. Het zijn een soort verknopingen die voortwoekeren in de actualiteit.

In aansluiting hierop introduceert Deleuze begrippen als ‘synchroniciteit’ en ‘veelvoudigheid’ (multiplicity) in het domein van de filmtheorie. Hij neemt daarmee afscheid van het lineaire denken en omarmt de non-lineaire denken. Als het gaat om nieuwe media – zoals internet – zijn dergelijke non-lineaire verbanden van groot belang. De invloed van nieuwe media, zoals het internet, heeft niet alleen betrekking op een uitbreiding van het zenuwstelsel (zoals McLuhan beweerde over een elektronisch medium als televisie), maar ook op iets nieuws dat zich onttrekt aan de logica.

Internet is interactief en voortdurend ‘online’. In de actualiteit van dat mediale proces voltrekt zich een gebeuren, dat niet logisch of causaal van aard is, en dat moeilijk te benoemen is. Een tekst publiceren op internet is als een film vertonen, Deze nieuwe vertoning levert telkens weer iets nieuws op door de verknopingen die zich kunnen voordien in de actualiteit. Ook in de wetenschap dienen zich nieuwe benaderingen aan, waarbij het permanente proces van verandering en verknoping centraal komt te staan. Of in de woorden van Deleuze:

‘De wetenschap richt zich hoe langer hoe meer op de beschrijving van feiten, in plaats van structuren. Zij stippelt lijnen en trajecten uit, zij maakt sprongen, in plaats van axioma’s op te stellen. De verdwijning van de boomvormige schema’s ten gunste van rizomatische bewegingen is hiervan een teken. De geleerden houden zich steeds meer bezig met bijzondere gebeurtenissen van onstoffelijke aard, en die zich effectueren in lichamen, lichaamstoestanden en onderling volledig heterogene koppelingen (vandaar interdisciplinariteit). De wetenschap zal steeds meer als gras zijn, in het midden, tussen de dingen en te midden van andere dingen, hun vlucht vergezellend.’

Al met al rijst de vraag of een de premoderne religie als de islam in sommige opzichten niet beter is toegerust voor het Post-Gutenbergtijdperk dan de humanistische Verlichting-beschaving van het oude Europa. Er wordt wel eens beweerd dat de Islam in de late middeleeuwen de boot heeft gemist doordat het Arabisch schrift zich slecht leende voor Gutenbergs uitvinding van de boekdrukkunst. Dat nadeel zou nu ook kunnen omslaan in een voordeel. De aniconsiche cultuur van de nieuwe media vereist deleuziaanse structuren, die in feite islamitisch van aard zijn. De 21ste eeuw zal deleuziaans zijn, voorspelde Michel Foucault. Misschien heeft hij zich vergist en had hij beter kunnen zeggen: ‘De 21ste eeuw zal islamitisch zijn.’

zie en luister

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)