Radicale islam is ultramodern

Het visualiseren van onzichtbare digitale informatie loopt dus 
analoog aan de verschijning van het onzichtbare binnen de topografie van de zichtbare wereld (in Bijbelse termen: tekenen en wonderen)
 die religieuze rituelen voortbrengt. In dit opzicht fungeert het digitale beeld als een Byzantijnse icoon, als visuele weergave van onzichtbare digitale informatie. De digitale code lijkt te garanderen dat de verschillende beelden die als visualiseringen van deze code fungeren, 
identiek zijn. Dit identiek-zijn wordt hier niet verwezenlijkt op het 
niveau van geest, essentie en betekenis, maar op het materiële en 
technische niveau. Hier lijkt de belofte van letterlijke herhaling dus een stevig fundament te krijgen. Het digitale bestand wordt tenslotte 
geacht iets materiëlers en tastbaarders te zijn dan een onzichtbare God.

Het digitale bestand blijft echter onzichtbaar, verborgen. Dit 
betekent dat het een kwestie van geloven blijft of het identiek is aan zichzelf. We worden wel gedwongen te geloven dat elke visualisering van bepaalde digitale informatie de openbaring is van diezelfde informatie, zoals we ook verplicht zijn te geloven dat elke opvoering van een bepaald religieus ritueel naar dezelfde onzichtbare God verwijst. En dit betekent dat een mening over wat identiek is en wat anders, of wat een origineel is en wat een kopie, een kwestie van 
geloven is, het gevolg van een soevereine beslissing die niet volledig 
empirisch of logisch is te rechtvaardigen.

Aldus Boris Groys in zijn essay Herhaling versus vooruitgang dat is opgenomen in de bundel Now is the time, kunst en theorie van de 21ste eeuw. Deze publicatie verscheen naar aanleiding van een gelijknamige lezingenreeks die onlangs werd georganiseerd door het Stedelijk Museum, de Universiteit van Amsterdam, W139, Stedelijk het Museum Bureau Amsterdam en het tijdschrift Metropolis M. Boris Groys is filosoof, kunstcriticus en tentoonstellingsmaker en als hoogleraar verbonden aan de New York University. Hij houdt zich onder meer bezig met mediatheorie in relatie tot religie en onderzoekt fenomenen al iconoclasme en het gebruik van nieuwe media door moslimfundamentalisten. Zijn betoog is opmerkelijk en ik zal het proberen in mijn eigen woorden samen te vatten, waarbij ik hier en daar ook gebruik maak van gedachten die in andere essays in in de essaybundel Now is the time naar voren komen. Religie vormt ook het belangrijkste thema in deze bundel. Het is wonderlijk om te lezen hoe kunstcritici zich tegenwoordig verdiepen in de theologie om een antwoord te vinden op de problemen van deze tijd die in de kunst weerspiegeld worden.

Een belangrijk probleem is de botsing van wereldbeelden. De moderne en de premoderne tijd zijn opnieuw in conflict geraakt in een wereld die snel – wellicht te snel – globaliseert. Wetenschap en religie staan haaks op elkaar langs de geopolitieke grenslijnen van democratisch kapitalisme en islamitisch fundamentalisme. Dat diepingrijpende conflict, dat eigen lijkt aan de 21ste eeuw, kun je in navolging van Fukuyama opvatten als een achterhoedegevecht binnen een hegeliaans proces van vooruitgang, of in navolging van Samuel Huntington als een ‘botsing van beschavingen’ die zich in de nabije toekomst nog wel vaker zal manifesteren, maar in beide benaderingen blijft de kern van de zaak onbesproken. De kern van dit probleem is epistemologisch van aard. Hoe legitimeer je je eigen wereldbeeld? Dat kun je doen op basis van geloof of basis van wetenschap. Sinds de Verlichting hebben wij in het Westen de wetenschap als basis genomen voor de verklaring van de werkelijkheid.

De westerse maatschappij draait op rationele argumenten. Als je een ander wilt overtuigen – of dat nu in de politiek, in de wetenschap, of in het publiek domein is – dan zul met betere en toetsbare argumenten moeten komen. Geloven in irrationele zaken is toegestaan, maar alleen als individu. Het geloof van het individu mag geen consequenties hebben voor de inrichting van de samenleving of voor de wijze waarop de ander moet leven. Dat is de legitimering van ons maatschappelijk systeem. We geloven collectief in de ratio. Maar – hoe gek het ook klinkt – dat geloof in de ratio is en blijft een geloof, want er is geen rationeel argument te vinden die ons geloof in de ratio ondersteunt. Laat staan dat dit geloof ook morele richtlijnen biedt voor de wijze waarop we moeten handelen. Al met al vinden we het beter zo, maar we kunnen op basis van rationele argumenten niet aantonen dat onze wereld ook noodzakelijkerwijs de beste is.

Precies daar ligt de achilleshiel van het democratisch kapitalisme. Dit systeem is gebaseerd op een paar hele sterke opvattingen, waarin zaken als geloof, religie en irrationaliteit uit het centrum van het systeem zijn verbannen. De premoderne wereldbeelden – zoals de radicale islam dat in feite nog is – heeft dat centrum ingevuld met geloof en irrationaliteit. Tenminste, zo beleven wij dat. Fundamentalistische moslims ervaren precies het tegenovergestelde. Zij zien het Westen als een verworden systeem, waar de ratio te veel het monopolie heeft gekregen, en het geloof uiteindelijk in de gedoogzone van de individuele lifestyle is beland.

Geloof behoort bij religie, maar wat is dat eigenlijk religie? Volgens Boris Groys is religie op zich zelf een soort medium waarin wij gezamenlijk communiceren over de werkelijkheid. ‘Religie wordt vaak gezien als een verzameling van meningen,’ zo stelt hij,’ maar dat is het niet. Het is een verzameling van rituelen.’ Wetenschap is de productie van waarheid. Religie is de consumptie van waarheid.  Groys maakt een scherp onderscheid tussen kennis en non-kennis. Wetenschap is kennis en religie is non-kennis. In het domein van de non-kennis heerst het principe van de herhaling. Geloven is bij uitstek herhaling van non-kennis. Het principe van de herhaling is dan ook eigen aan het religieuze ritueel.

Continue herhaling heeft altijd iets religieus. Dat verklaart volgens Groys ook waarom de religieuze houding zo populair is in de huidige maatschappij die immers vooral een consumptiemaatschappij is, waarin het beeld een centrale rol speelt. Met die gedachtesprong komt hij opeens in een heel ander vaarwater terecht.  De bedreigde religie maakt bij voorkeur gebruik van moderne middelen. Sterker nog, religieus fundamentalisme is in feite ultramodern. Een vergelijkbare gedachte heeft Karen Armstrong eerder uitgewerkt in haar boek over fundamentalisme. De moderne wetenschap is ook extreem letterlijk, objectief en factisch en soms bijna iconisch. Metaforen en symbolen zijn in de wetenschap taboe. Maar de extreem letterlijke opvatting van het teken raakt zijn tegendeel in het icoon: ‘les extrêmes se touchent.’ Ook moslims lezen hun heilige boek strikt letterlijk en in feite dus ultramodern. Elk woord van de Koran is één op één een manifestatie van de goddelijke waarheid. Het woord in het heilige boek is als een icoon. De heiligheid van God is letterlijk aanwezig in de representatie van het teken. Beeld en verbeelding vallen volledig samen, al moet je dat natuurlijk wel geloven, want  te bewijzen is het niet.

Wie op rationele wijze wil bewijzen, dat de afbeelding van God in een icoon daadwerkelijk God is, staat met lege handen. Toch is het wezen van de icoon op dat geloof gebaseerd. Dat geloof is onwankelbaar, net zoals moslims ervan overtuigd zijn dat Allah letterlijk spreekt in de Koran. Geen letter is onwaar. In elk vers van de Koran manifesteert zich als het ware ‘de digitale code van Allah’. Vandaar ook dat moslims geen beelden van Allah dulden. Het woord van de Koran is beeld en verbeelding tegelijk. Het is een manifestatie van het goddelijke, die alle beelden niet alleen overbodig maar ook godslasterlijk maakt. Het christendom herkent het beeld van God niet alleen in de Bijbel, maar ook in de mens die eveneens een beeld is van God: de imago dei. Maar in het woord van de Koran slaat God neer als in een blikseminslag. Fundamentalistische moslims ervaren de digitale code van God door het lezen van de Koran, en dat lezen moet op rituele wijze telkens weer herhaald  worden.

Boris Groys onderscheidt twee manieren van herhaling. Je hebt de herhaling van de  geest ín de geest, dat wil zeggen van de essentie van de boodschap in een proces van overtuiging. Maar je hebt ook de herhaling van de uiterlijke vorm van de boodschap in een proces van geloof. Die tweede vorm van herhaling staat centraal in het religieuze ritueel. Het is de herhaling van de buitenkant. Fundamentalisme heeft vooral oog voor deze herhaling van de buitenkant. Voor de letter dus in plaats van de geest. Die buitenkant moet eindeloos herhaald worden. Wonderlijk genoeg leent zich het beeld, dat in de moderne media centraal staat, ook uitstekend voor dit proces van herhaling.

Fundamentalistische moslims verspreiden hun boodschap dan ook bij voorkeur via beelden op het internet. Folteringen en onthoofdingen worden talloze malen herhaald. Het zijn schokkende beelden die diep insnijden in het openliggende zenuwstelsel van het wereldwijde web van het internet. Fundamentalistische moslims zijn in feite gek op beelden. Ze zij er ‘letterlijk idolaat’ van, terwijl hun religie juist iconoclastisch is. Ze hanteren dan ook allerlei wonderlijke regels om aan dit gebod te ontsnappen. Gebruikte of tweedehands videobeelden bijvoorbeeld zijn wèl toegestaan. Zelfs het maken van een foto is toegestaan, als er maar geflitst wordt. In dat geval wordt het te fotograferen object van zijn ziel ontdaan en is het puur buitenkant geworden.

Internet is bij uitstek het domein van het beeld, het digitale beeld wel te verstaan. Digitale beelden, zo stelt Groys, hebben de neiging zichzelf bijna anoniem te produceren, te vermenigvuldigen en te verspreiden via het open terrein van de moderne communicatiemiddelen. We weten niet waar deze beelden vandaan komen. De oorsprong is onbekend, alsook de onzichtbare digitale ruimte die achter dit beeld verscholen blijft. Die ontoegankelijke ruimte van het digitale beeld heeft iets metafysisch. We kunnen er niet ín. We beschikken niet over de magische pil uit de film The Matrix die alleen de hoofdpersonen de toegang verleent tot de metafysische ruimte achter de digitale wereld. We kunnen ook niet de digitale informatie direct naar de hersenen overhevelen, zoals moslims  de digitale code van Allah uit de Koran kunnen vernemen.

Maar toch is er met dat digitale beeld in de nieuwe media is iets premoderns aan de hand. Juist door haar digitale karakter wordt het digitale beeld iconisch en heeft de neiging zich op haast religieuze wijze oneindig te herhalen. Het digitale beeld moet verschijnen in zijn reproductie, die ons niettemin doet geloven dat het beeld samenvalt met zijn digitale oorsprong. Het beeld verbeeldt niet de oorsprong, maar valt daarmee samen en wordt dus als een icoon. Het goddelijke van het beeld is zijn eeuwige herhaling. Juist omdat het beeld in de hedendaagse media zijn aura definitief verliest, ontstaat een nieuwe religieuze dimensie, dat wil zeggen: ‘de suggestie van een verte in het nabije.’ Daarmee wordt de theorie van Walter Benjamin over ‘het kunstwerk in het tijdperk van zijn technische reproduceerbaarheid’ totaal omgekeerd. De digitale kopie is een eeuwig icoon, dat wil zeggen, een ‘universeel origineel’ aan het worden. De oneindige reproductie is de nieuwe manifestatie van het goddelijke in een proces van eeuwige wederkeer. Daarom hoort de fundamentalistische islam thuis in de wereld van de digitale media. Radicale moslims voelen zich op internet als een vis in het water en het laatste wat een vis ontdekt is het water waarin hij zwemt.

 

 

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)