De kiemen van het Friese fascisme

 

Der bliuwt in duäliteit, dy’t it 
tinken net bifrediget, en like min as it monisme út ‘e stelde 
ienheit de einleaze mannichfâldichheit fen ‘e kosmos for
klearje kin, komt it leauwe út ‘e duäliteit ta de ienheit. 
Nammers it leauwe dat logysk utkomt, is gjin leauwe. Credo 
quia absurdurn: ik leau, omdet it ûneigen is. Wy leauwe 
hwet boppe en hwet tsjin de rede is. Wy leauwe yn it krús 
fen Kristus, dat de Joaden en de deade orthodoksije in oan
stjit, de Grykske filosofije en de moderne minsk in dwaes
heit is. Dy’t heech fen moed en herten is, bigrypt it net; de 
nije, de geastlike minske dy bigrypt it, en hy wachtet oant 
it leauwen skôgjen wirden wêze scil, oanlit yn oantlit.

Aldus E.B. Folkertsma in zijn boek Toer en Tsjerke uit 1934. Het is een bundeling van artikelen die grotendeels al in de jaren twintig waren verschenen. Tot in de jaren zestig van de vorige eeuw stond  Folkertsma bekend als  één van belangrijkste kopstukken in de Friese Beweging. Hij was de voorman van It Kristlyk Frysk Selskip dat in het verzuilde Friesland het sterk verzuilde Friesland van voor de oorlog christendom verenigde met Fries nationalisme. De Natio Frisica die Folkerstma als een einddoel voor de toekomst voor ogen stond, diende in het heden te worden opgebouwd.

‘Friesland achter Christus’, dat was zijn leus. Zijn denken had eschatologische trekjes. Friesland kreeg in een Bijbels einddoel in de tijd. In de ziel van het Friese volk zou Christus zich manifesteren. In die zin leek het denken van Folkertsma wel wat op de Bijbelse visie die Dostojewski had op het Russische volk. Ook hij zag Rusland bij uitstek als het land waar Christus en bijzondere bedoeling mee had. Folkertsma was een groot bewonderaar van Dostojewski. Hij had bovendien een charismatische persoonlijkheid en een grote macht over de taal.

De identificatie van de Friese ziel met Christus ging bij hem heel ver. Er kwam ook schuld bij aan te pas. De Friezen hadden immers een grote schuld in het verleden, waarin zij als volk hun plaats in de historie aan anderen hadden afgestaan. Maar ook in het heden was al hun streven beladen met schuld: het onvermogen om te zijn wie je bent, om werkelijk te geloven in Christus wederkeer en om de daad bij het woord te voegen. Zo viel het lijden van Christus samen met het verdriet van Friesland. Folkertsma geloofde in Gods scheppingsopdracht van het Frysk-Germaanse leven en in de veroordeling en verlossing door Jezus Christus.

De Friese ziel had zijn directe oorsprong in Christus. In het Friese volk leefde van oudsher een demonische drijfveer om met het eigen te spelen. In die zin was zijn geloof irrationeel, absurd zelfs zoals Tertullianus had beweerd. Folkertsma had oog voor de duistere kanten van de ziel, zoals die in de Romantiek waren ontdekt. Het overtrokken rationalisme van zijn directe voorvaders in de negentiende eeuw, die het volk hadden willen bevrijden uit de kluisters van het bijgeloof, wees hij af. De Friese ziel werd gedreven door een irrationele en soms ook demonisch kracht.

Het denken van Folkertsma werd bepaald door het cultuurpessimisme van het interbellum. In de beelden die hij schetst van de moderne wereld doemt een grote afkeer op voor de ontworteling van de moderne tijd,  de ontsporing van de techniek, de hoogmoed van de wetenschap, de massificatie van de mens, de verdwazing van de sport, de vervreemding van de metropolen en de verwording van het zedelijk leven. De mens liet zijn ziel benevelen door de geneugten van jazz en charleston en de verlokkingen van de bioscoop. De moderne kunst had zich afgekeerd van het goede het ware en het schone. Het zijn woorden ,waarin de zwartgallige visioenen van Oswald Spengler, Ortega y Gasset en Johan Huizinga doorklinken, van wie overigens alleen de eerste met naam wordt genoemd.

Maar meer nog dan deze doemdenkers liet Folkertsma zich leiden door de grote christelijke denkers uit het verleden: Paulus, Tertullianus, Augustinus, Bernardus van Clairveaux. Huss, Savonarola, Luther, Calvijn, Knox en Pascal. Het waren kerkvaders en hervormers die pal stonden voor hun geloof en de bedoelingen van Christus voor hun eigen tijd in woord en daad wisten te vertalen. Meer nog dan de eigentijdse filosofen- die je ook nauwelijks tegenkomt in de geschriften van Folkertsma – waren het deze grote mannen uit het verleden in wiens voetsporen hij wilde treden.

Met Paulus voorop natuurlijk. Bij Paulus herkende Folkertsma de gespletenheid en de dilemma’s die hij ook in zichzelf had ontdekt. Zijn denken werd ook wel als dialectisch getypeerd. Altijd was hij op zoek naar dualiteiten die zich moesten verzoenen in een hogere eenheid. Zo zat ook in zijn eigen streven om het christendom te verenigen het Friese nationalisme een grote dualiteit, die al bij Paulus te herkennen was. Het was het dilemma tussen universalisme en absolutisme. Tussen twee geloofsleren die in hun uiterste consequenties  onverenigbaar waren: De synode van Dordrecht en de synode van Warns. In zijn eigen woorden formuleerde hij het dilemma als volgt:

Paulus al stried op twa fronten: tsjin de Joaden en 
Joadsinnigen, dy ’t yn hjar fariséske binyptens de iepenbie
ring sûnderje woene fen ‘e wràld, mar ek tsin de Grykske 
filosofije, dy de absolutens en historiciteit fen de iepenbie
ring ûntstried. Tsjin de earsten stelde er de universelens, 
tsjin de twade de absolutens fen it leauwe. En dyselde striid 
hat it Kristendom hjoed de dei noch. De foarmen en methoa
den en omstannichheden binne foroare, mar de geastlike yn
hâld is gelyk. Yn eigen formidden moat it him to war sette 
tsjin in lear, dy’t hjar relativens absolút meitsje wol, en nei 
bûten ta moat it him to front stelle tsjin it ideälisme en e pantheïstyske religiëuzens, dy ’t it absolute leauwe relatyf 
’forklearret’.

Beide ware de grote vijanden van het geloof, waartussen Folkertsma al schipperend zijn weg moest vinden. Hij distantieerde zich van het vage humanisme en pantheïsme van Douwe Kalma, waarin voor alle soorten geloof een plaats was onder de zon, zodat iedereen zich aaneen kon scharen achter de banieren van de Friese Beweging.  Het christendom echter werd gekenmerkt door een dualiteit tussen God en wereld, tussen heiligheid en zonde, tussen ziel en materie. Dat geloof was absoluut, heersend en oordelend. In die absolute dualiteit van de ware geloofsleer kon niet geschipperd worden. En toch moest er water bij de wijn, als alle Friezen wilden strijden voor één Natio Frisica.

Folkertsma was dus tegen het kleurloze relativisme, maar ook tegen de halsstarrige weerstand tegen het relativisme. Hij was tegen het sjoemelen met de orthodoxie, maar ook tegen de farizeïsche omhelzing van de orthodoxie. Hij was tegen de Joden, maar ook tegen het antisemitisme. Wat je noemt  een onmogelijke spagaat. Vroeg of laat moest dat misgaan. En het ging ook mis. In de late jaren dertig liep zijn dialectisch denken spaak, juist als het ging om Paulus’ afwijzing van de Joden. De Jood werd opeens Der ewige Jude. De Jood had het uiteindelijk gedaan. De Jood was immers hartstocht en die 
hartstocht dreef hem tot materialistische en idealistische uitersten. Overal wilde de Jood heersen, zo niet door de verleiding van het geld, dan wel door eenzelfde demonische kracht in zijn ziel, die in wezen ook het Friese volk diep in zich had. In 1938 schreef Folkertsma letterlijk het volgende:

Sa redenearje dy’t antise
myt neamd wirde of neamd wirde 
wolle, en yn it gemien binne it bêste 
ljue, dy’t ek yette in hiel ein hinne 
gelyk habbe. Wis is Israël in natuer
lik gefaer for oare folken en rassen en 
kin it, to machtich wirdend, der in 
ûntseedlikjenden ynfloed op habbe. 
Bleat as natuerlik forskynsel hat it  
antisemitisme op ‘en minsten like 
folle reden as dat de Súdafrikaners de 
Negers lyts bisiikje ta hâlden en 
Amearika de Japanners sa folle mûg
lik bûten de grinzen keart. Ekono
mysk, polityk, seedlik kin it yn it bi
lang fen lân en folk wêze, ja sels need 
habbe, de Joadske macht yn ta koar
tsjen en it Joadske tal to forminder
jen.

Zo’n uitspraak kon je niet meer vergoelijken door een beroep te doen op het dialectische denken,  zoals de aanhangers van Folkertsma nog probeerden, die hem wilde verdedigen tegen de felle aanklacht van Bauke de Jong. In 1965 werd Folkertsma van zijn voetstuk gestoten door een artikel van Bauke de Jong in het tijdschrift Asyl, waarin hij zijn antisemitische publicaties uit 1938 weer voor het voetlicht haalde. De Friese beweging schudde op zijn grondvesten. Er werd een wond opengereten die tot op de dag van vandaag nog steeds niet is geheeld.

E.B. Folkertsma werd de ‘tragyske en wrâldfremde messias’ en de ‘iviche kroanprins fan it Frysk nasjonalisme’, zoals  Durk Nota  hem in de jaren tachtig heeft genoemd.  Al was het dan voortaan toegestaan om zijn denken te bekritiseren, het bleef een taboe om de lijn door te trekken naar de dag van vandaag.  Het dilemma van de Friese beweging ligt in de voortdurende spagaat tussen absolutisme en relativisme. Tussen orthodox en kosmopolitisch denken. Tussen een eenheid en apartheid. Tussen geloof en uitsluiting. In de dialectiek van dit denken liggen de kiemen van het Friese fascisme. In die zin is de tragiek van Folkertsma nog steeds actueel.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)