Autonome kunst bestaat niet

End november vorig jaar vroeg Toos Arends mij of ik een debat wilde leiden over ‘zin en onzin van gemeenschapskunst’. Het Fries Museum had hiertoe het initiatief genomen na de discussie die was ontstaan over het GROOT MONUMENT van Martijn Engelbregt, waartoe zij zelf de opdracht had gegeven. In die discussie heb ik overigens zelf mijn mening niet onder stoelen of banken gestoken. Daarnaast lag er het gegeven dat ook de overheid steeds meer wil met gemeenschapskunst. De gemeente Leeuwarden heeft haar ambitie getoond in de vorig jaar verschenen nota beeldende kunst, maar ook de Provincie lijkt veel te voelen voor kunst in dienst van de gemeenschap. Het begrip ‘mienskip‘ staat centraal in het denken over de plannen voor ‘Friesland culturele hoofdstad’. Maar wat is dat eigenlijk ‘gemeenschapskunst’ of ‘community-art’? Alleen die vraag al vormde reden genoeg om een aantal kunstenaars, die goed bezig zijn op dit terrein, daarover hun zegje te laten doen. Gaat het om kunst in de wijken? Kunst met goede bedoelingen? Kunst om mensen een goed gevoel te geven? Leuk bezig zijn met elkaar in dienst van de broodnodige sociale cohesie en diversiteit in tijden van Geert Wilders?

Die term ‘gemeenschapskunst’ riep gisteren meteen nogal wat verwarring op. Is het niet een nieuwe vlag voor een oude lading?. Jean-Jacques Mauouche, die in de zaal aanwezig was, wees erop dat er allang zoiets als ‘kunst in de wijken’ bestaat. Niet alleen kunstenaars maar ook theatermakers hebben zich daar in het verleden mee bezig gehouden. Je moet nu alleen het goede jargon kennen en het goede loket, anders krijg je geen subsidie. Maar dat weten al die ‘wijkmanagers’ niet, en die vissen dus naast het net. Bij het tegenwoordige Parnas zouden ze het misschien wel moeten weten, maar daar zitten ze kennelijk op een ander spoor. Bestaan er soms twee soorten kunstenaars: gewone kunstenaar en gemeenschapskunstenaars?  De laatste spreken kennelijk de juiste taal voor de subsidiegevers. Maar spreken ze ook de juiste taal voor de gewone mensen in de wijken? Zijn hun projecten niet vooral bedoeld voor de kunstwereld zelf? Dat was een van de lastige vragen die in de discussie kwam bovendrijven.

Natuurlijk werken niet alle gemeenschapskunstenaars alleen maar in de wijken. Sabrina Lindemann doet dat wel en met verve. Ze deed gisteren verslag van wat ze allemaal doet met bewoners de de ‘Vogelaarwijk’ Transvaal in Den Haag in de tussentijd van een renovatieproces. Saskia Janssen werkte in een Amsterdams in een ‘gebruikershuis’ met ‘gebruikers’, waarmee ‘oudere junkies’ werden bedoeld. Ze liet ze onder meer tekeningen maken van spinnen, zodat je kon zien op welke wijze de drugs hun brein verstoorden. Zichtbaar maken van het sociaal onzichtbare, dat is haar doel. Marten Winters gaat als Leeuwarder stadskunstenaar een boot maken van papier-maché, waaraan mensen hun dromen kunnen verbinden, maar hij vraagt zich af of dit wel ‘gemeenschapskunst’ is. Hij ziet zichzelf primair als een romantisch kunstenaars en zijn project als het voertuig van een idee.

Om me wat voor te bereiden op op het debat, was ik eind november naar het Fonds BKVB gestapt om daar het boekje POST-PROPAGANDA van Jonas Staal aan te schaffen, dat toen zojuist was verschenen. Dit essay, dat de toon heeft van een maatschappijkritisch pamflet uit de jaren zeventig, heeft de laatste tijd voor heel wat beroering in de kunstwereld gezorgd. Bij het Fonds zag ik toevallig ook een presentatie van het kunstenaarsduo Uitentuis & Osterholt. Het was een project van gemeenschapskunst, dat zij vorig jaar in Caïro hebben gerealiseerd met subsidie van het Fonds BKVK. Elske Uitentuis was gisteren ook een van de deelnemers aan het debat. Ze kwam net uit Heerlen, waar de resultaten van haar project in Caïro nu zijn te zien, en waar ook kunstenaars uit Egypte aan deelnemen. Uitentuis & Osterholt wonen in het Warns. Ze hebben onlangs een project uitgevoerd in de Vrijheidswijk in Leeuwarden in opdracht van VHDG. Twee jaar geleden realiseerden zij in Buro Leeuwarden het project Wolkom in het Heitelân.

Centraal in dit project stonden de begrippen ‘culturele identiteit en ‘migratie’ binnen Friesland. ‘Hoe verhoudt de trotse identiteit van Friesland zich tegenover de gastvrije houding die de Friezen door de eeuwen hebben ingenomen tegenover migranten en illegale vluchtelingen?’ Wat je noemt een thema op het scherp van de snede. Ze kregen hier overigens geen subsidie voor van de gemeente Leeuwarden, omdat het project zich niet richtte tot de zogeheten ‘standhouders’, in casu: de allochtonen. Dat laatste is opmerkelijk. De gemeente steunt zo’n project alleen als het zich richt op allochtonen. Gemeenschapskunst – zo bleek ook gisteren uit het relaas van wethouder Isabelle Diks – wordt gesubsidieerd uit de pot ‘participatie’.

Het wordt dus primair op zijn sociale merites beoordeeld en niet op zijn artistieke kwaliteit, wat dat laatste ook mag zijn bij dit soort ongrijpbare kunst. Hoe beoordeel je gemeenschapskunst eigenlijk? Op zijn intenties? Op zijn  goede bedoelingen? Het beeldend resultaat kan moeilijk een criterium zijn, want dat is vaak nauwelijks aanwezig. Het gaat immers om ‘gecreëerde ervaringen’, ‘bijzondere ontmoetingen’ of ‘het zichtbaar maken van onderliggende hiërarchieën en machtsverhoudingen’. Soms zelfs – en dat bleek in het project van Uitentuis & Osterholt in Caïro – wordt er een democratisch inspraakproces op gang gebracht dat in de betreffende politieke context uiteindelijk omslaat in een ondemocratisch resultaat. Het politieke doel is dus arbitrair. De kunstenaar stapt in een project vanuit een neutrale houding. Hij is de gangmaker van een proces, waarvan hij niet precies weet waar het op uit draait.

Dat laatste was ook een van de problemen, die in de discussie naar voren kwamen. Vooral Jonas Staal en Elke Uitentuis benadrukten dit paradoxale ‘waardevrije’ aspect van de gemeenschapskunst. Maar hoe waardevrij is de kunst, als hij door de overheid wordt gesubsidieerd in dienst van bepaalde onuitgesproken doeleinden. Bestaat er eigenlijk wel zoiets als autonome kunst? Gemeenschapskunst reproduceert de ideologische intenties van de overheid en de kunstenaar – hoe vrij en autonoom hij zich ook voelt – laat zich dat welgevallen. Laat hij zich daarmee niet voor een ideologische kar spannen? Die vraag staat ook centraal in het essay POST-PROPAGANDA van Jonas Staal.

Staal pleit ervoor dat kunstenaars en kunstinstellingen zich meer bewust worden van de onuitgesproken ideologische intenties waarmee ze aan het werk gaan of aan het werk worden gezet. Autonome kunst bestaat niet in de optiek van Jonas Staal. We zitten allemaal gevangen in het zelfde keurslijf.  Het zogeheten ‘democratisme’ – dat is de ideologie van de democratie – bepaalt het doen en laten, niet alleen van kunstenaar en kunstinstelingen, maar ook van de politiek die hen faciliteert. Staal pleit er dan ook voor dat enerzijds kunstenaars en kunstinstellingen ‘politiseren’ – dat wil zeggen: meer bewust politiek gaan handelen – en anderzijds dat de politici ‘artificeren’, dat wil zeggen: ophouden met het denken in voorgebakken clichés en voortaan de creativiteit van de kunstenaar als voorbeeld gaan nemen.

Ik was gisteren heel benieuwd hoe de confrontatie tussen Jonas Staal en Isabelle Diks zou verlopen. Staal is een felle debater zoals onlangs bleek bij een tv-debat onder leiding van Twan Huys, waar Jonas Staal tijdens de uitzending zijn biezen pakte. Dat laatste is gisteren gelukkig niet gebeurd. Staal en Diks botsten even, maar de wethouder gaf geen krimp. Ze had zich degelijk voorbereid op het debat en kwam in mijn ogen veel beter over dan tijdens allerlei vrijblijvende gelegensheidspraatjes, waarbij ik tot nog toe nooit veel hoogte van haar kreeg. Jonas Staal stal natuurlijk wel de show. Hij heeft het meest nagedacht over deze materie. Samen met Hans van Houwelingen reken ik hem momenteel tot de meest interessante kunstenaars van Nederland. Toch ben ik lang niet in alle opzichten met hem eens . De ‘institutionele kritiek’ – dat wil zeggen de kritiek van kunstenaars en kunstinstellingen op het kunstbedrijf als zodanig – die hij in zijn essay behandelt, is nogal eenzijdig. In het hele betoog zul je de naam Marx niet tegenkomen. Het marxisme is passé volgens Staal, maar is dat wel zo?

Je zult je toch eerst moeten verdiepen in de marxistische maatschappijkritiek alvorens je kunt gaan pleiten voor een ideologisch reveil in de kunst. De kritiek op het ‘democratisme’, die Staal bepleit, gaat niet erg diep en loopt volgens mij ook vroeg of laat vast in tegenstrijdigheden. Zijn grote voorbeelden zijn Joseph Beuys en de Portugese schrijver Saramago. In zijn boek De stad der zienden bracht Saramago de grenzen van de democratie in beeld, zoals ook minister Donner dat onlangs deed door erop te wijzen dat als en twee-derde meerderheid kiest voor de invoering van de sharia en een islamistisch staatsvorm, dat het einde betekent voor de democratie.

De kunstenaar Jonas Staal beschouwt zichzelf als een criticus van de ideologie van de democratie. In die zin is hij als kunstenaar zelf een politicus, zoals Beuys vond dat elke mens een kunstenaar moest zijn. Maar op welke ideologische grond bedrijf je dan nog politiek als kunstenaar?  Je denken komt in een gesloten cirkel terecht, als je kunst tot politiek verklaart, zonder die houding op een grondiger manier ideologisch te funderen. De democratie kent zijn grenzen, maar de kunst evenzeer. Dat is ook wat Isabelle Diks opmerkte; “Waarom ga je niet gewoon in de politiek?” Staal claimt geen uitzonderingspositie als kunstenaar, maar hoe lang kun je dat standpunt volhouden? Als je het mij vraagt zul je eerst een visie op de mens en de maatschappij moeten hebben, alvorens je op ideologisch terrein een vertrekpunt kunt kiezen. Dat geldt niet alleen voor een politicus, maar ook voor een kunstenaar die zich op politiek terrein begeeft. Maar voor dat soort kwesties was het debat van gisteren veel te kort, al waren de diepgaande vragen die opdoken beslist niet van zin ontbloot.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)