De Sartre van Sneek

In “opjefte”, it seksuéle? Jawis, mar dêr 
hoech ik, as skriuwer, gjin spuontsjes ûnder to 
stekken, dêr hawwe wy dominy’s, pastoars, dok
ters, maetskiplike wurkers, N.V.S.H.’s foar, en G. K. 
van het Reve: “Het past de mens, de erotiek met 
heilige schroom tegemoet te treden, want de 
seksualiteit is, wat allerlei zich vooruitstrevend 
noemende mensen ook mogen beweren, van een 
andere orde dan eten en drinken”.

Aldus Anne Wadman op een vraag van Freark Dam wat nu eigenlijk de moraal van het verhaal van De smaerlappen was. Het interview vond plaats kort na het verschijnen van De smearlappen in oktober 1963. Het boek was een enorm succes. In drie weken tijd vlogen er 1500 exemplaren over de toonbank en was de eerste druk al uitverkocht. ‘In literaire kneppelfreed’, zo noemde Freark Dam deze literaire sensatie. Iedereen had het erover en de kranten stonden er vol van. Anne Wadman had de roman in vier dagen geschreven tijdens een vakantie op Ameland van 4 tot 8 augustus 1963. Twee maanden later lag het al in de winkel. Boeken hadden destijds kennelijk een kortere productietijd nodig dan tegenwoordig. Meinte Walta had ook in no time zijn omslagontwerp klaar, terwijl hij tot zijn oren in het werk zat voor de Frisiana, de grote tentoonstelling bij de opening in van de Frieslandhal op 16 september van dat jaar.

De vraag van Freark Dam ging dus over de betekenis van de seksualiteit in De smearlappen. Ging het soms om de onderwaardering van de seksualiteit als medebepalende factor in het menselijk bestaan? Zag Wadman de seksualiteit als een factor op zichzelf of als een opgave waar men als mens in zijn leven mee ‘klaar moest komen.’ (Freak Dam verontschuldigde zich voor dit wat ongelukkige woordgebruik). Het antwoord van Anne Wadman was tekenend. Hij had de ophef na het verschijnen va het boek helemaal niet verwacht. Als je het nu na 47 jaar herleest herleest, dan komt er ook weinig expliciete seks in voor. Ik denk dat het vooral een contextueel gebeuren was. In boeken van  Claus, Mulisch, Vinkenoog en Wolkers was de lezer al veel meer seks voorgeschoteld. Seksscènes in een boerenroman was kennelijk niet zo gebruikelijk. Hoewel, ook dat werd door Wadman ontkend. In de voororlogse boerenroman De froulju fan de fetwedder (1939) van Douwe H. Kiestra was al eens een passage voorgekomen die volgens velen niet door de beugel kon. Simke Kloosterman had om die reden destijds Kiestra’s boek met een ijzeren tang opgepakt en in de kachel gegooid. Nee, taboedoorbrekend kon je De Smearlappen niet noemen.

Zelfs Jacob Noordmans had in de Leeuwarder Courant beweerd, dat de seksualiteit, voor zover die openlijk in dit boek aan de orde kwam, organisch uit het verhaal voortkwam en niet was beslist bedoeld om te épateren. Het antwoord van Wadman aan Freark Dam was dan ook begrijpelijk. Hij verwees daarbij naar Gerard Reve, die had beweerd dat seks allerminst iets smerigs of zondigs was, integendeel zelfs, eerder iets heiligs. De titel ‘De smearlappen‘ sloeg ook niet op seks, maar op de wijze waarop mensen met elkaar omgaan. Seks was niet de  zonde waar het om ging. Er was trouwens maar één zonde die een schrijver kan begaan, zo stelde Wadman, waarbij hij wederom naar Reve verwees: ‘Er is in de literatuur maar één zonde, en dat is slecht schrijven.’ Dat was ook het enigste verwijt, waar hij zich iets van aan zou trekken. Het is wonderlijk hoe hij Reve als schild gebruikte om zichzelf tegen de kritiek te beschermen, terwijl hijzelf als criticus zich zo kritisch over Reve zou uitlaten (zie Anne Wadman en Gerard Reve). Kennelijk had Wadman geen moeite om met twee maten te meten. Seksueel-moralistiche maatstaven mochten voor de beoordeling van zijn eigen boek De smearlappen niet worden gehanteerd, maar bij zijn eigen waardebepaling van Reves reisbrieven kwamen dergelijke  maatstaven wel degelijk om de hoek kijken.

Er is veel gespeculeerd over de schrijvers die Wadman beïnvloed zouden hebben bij het schrijven van De smaerlappen. Zelf heeft hij gewezen op de vooroorlogse boerenroman It Heechhof (1926) van Reinder Brolsma, maar ook op de boerenroman als genre , waarop het boek een ironisch commentaar zou leveren en een soort literaire contragestalte zou vormen. In haar uitgebreide analyse van De smearlappen in haar boek Want wij binne it nijs ûnder en boppe de sinne (1997) wijst Babs Gezelle Meerburg erop, dat vooral de biechtvorm van de roman vernieuwend was. Het verhaal wordt verteld vanuit het perspectief van de Debora, Eelkje Lyklema Taconis. Zij is de ogenschijnlijk wat slome, maar in werkelijkheid slimme en cynische dochter van de ‘geleerde boer’. Die heeft na de dood van zijn vrouw als vader alleen maar oog voor de genealogie en het uitsterven van zijn geslacht en kan geen liefde opbrengen voor zijn eigen dochter. Hij accepteert zelfs haar verkrachting in de hoop dat een mogelijk kleinzoon de naam van zijn geslacht alsnog voor uitsterven zou behoeden.

Wadman laat ook weten dat toen hij eenmaal dit perspectief vanuit Eelkje had bedacht, hij het verhaal in één keer kon schrijven. Maar hoe kwam hij op het idee? Er wordt nogal eens gewezen op de invloed van het Franse existentialisme met zijn problematiek van vrijheid en zelfbeschikking binnen het gebonden ziij aan de individuele levenssituatie. Sartre was daar de voornaamste exponent van geweest, niet alleen als filosoof, maar ook als romancier en toneelschrijver. Wadman werd om die reden ook wel ‘de Sartre fan Snits’ genoemd. Hoe kan het ook anders, op maandag 25 februari 1963 werd in Amicitia in Sneek een stuk van Sartre opgevoerd in de vertaling van Anne Wadman: In slet fan tsien dollar (La putain respectueuze). Vrijheid en schuld staan ook in De smearlappen als existentiële begrippen lijnrecht tegenover elkaar. Hoewel Babs Gazelle Meerburg in De smearlappen sartiaanse trekken herkent, gaat het haar toch te ver om dit boek ‘een existentialistische roman’ te noemen. Zij beroept zich in deze analyse onder meer op uitspraken van Ton Anbeek, de hoogleraar Nederlandse letterkunde, die in enkele publicaties onder meer de invloed van de Franse existentialisten op de naoorlogse romans van Blaman, Hermans en Reve heeft onderzocht. Babs Gazelle Meerburg vindt echter dat de Franse existentialistische roman niet als voorbeeld kan hebben gediend, want daarin komt de retrospectieve biechtvorm niet voor. Preciezer gezegd: De ‘vertelsituatie achteraf’ zou strijdig zijn met de romantheorie van Sartre.

Maar klopt dit wel? Een van de belangrijkste existentialistische romans uit de late jaren vijftig is wel degelijk in de biechtvorm geschreven. Het is niet een boek van Sartre, maar van Camus: La chute, in het Nederlands vertaald als De val. Het is een heel ander verhaal, want het gaat niet over een gefrustreerde Friese boerendochter, maar over een gefrustreerde Parijse advocaat die in kroeg aan  de Amsterdamse Zeedijk zijn levensverhaal opbiecht aan een willekeurige passant. Ook zijn leven is in een crisis beland, niet door een verkrachting, maar doordat hij ‘s avonds laat een vrouw in de Seine zag springen zonder hulp te bieden. Het heeft er alle schijn van dat Wadman het procedé van De smearlappen aan dit boek van Camus heeft ontleend. Hij had het ook eerst willen schrijven vanuit het perspectief van de vader, zoals hij aan Freark Dam laat weten. De vader die niets gedaan had, ook toen zijn dochter werd verkracht. Pas toen hij bedacht had, dat hij het als een biecht van de dochter moest weergeven, was het in vier dagen gepiept. Kortom: de Amsterdamse Zeedijk werd het fictieve Friese dorp Reitswerd. Om modern te zijn hoefde een roman ook niet in een van de kosmopolitische centra te spelen. Het Friese platteland was voor Wadman bêst genôch, ook voor de problematiek van het Parijse existentialisme.

Tijdens het lezen van De smearlappen moest ik vaak aan ‘de boetedoende advocaat’ uit La chute van Camus denken, misschien wel omdat ik dit boek zelf in de jaren zestig in een kort verhaal voor de schoolkrant heb geparodieerd. Dezelfde toon, dezelfde wonderlijke onderbrekingen, doordat de verteller zich rechtstreeks tot de ander richt. Camus doet dat door de monoloog te onderbreken met zinnen die door de hoofdpersoon rechtstreeks tot de passant aan de bar worden gericht (in feite is dat de lezer, die zich met deze denkbeeldige figuur kan identificeren, een soort ‘implied reader’ dus). Wadman doet het door Eelkje zich af en toe rechtstreeks tot de lezer zelf te laten wenden. Zo verklaart Eelkje tijdens haar ‘biecht’ meerdere malen dat haar verhaal nu toch wel erg veel op een boerenroman gaat lijken. Of ze stelt letterlijk, dat de lezer wel zal denken dat…etc. Wadman speelt op deze wijze – op een soort metaniveau – niet alleen met de met de code van de boerenroman, maar ook met de bekentenisliteratuur als genre. Het is bijna een postmodern procedé. De verteller kijkt even recht in de camera en richt zich tot ‘de kijkers thuis’.

In La chute val van Camus is de biecht niet alleen de vorm maar ook het thema van het boek. Er is immers geen Verlossing meer voor de mens die  een onomkeerbare fout heeft begaan. Daarvoor is hij volledig afhankelijk van de vergevingsgezindheid van zijn medemens, die zijn verhaal aanhoort. De rechtvaardige rechter bestaat niet meer. Bij Wadman is dat de afwezige God. Bij Camus ook, maar tegelijk ook letterlijk het paneel van de Rechtvaardige rechters in het veelluik van Jan van Eyck, dat als het ultieme symbool van het Laatste Oordeel gestolen is. Overigens is het procedé van het zich rechtstreeks richten tot de lezer ook in Reve’s Op weg naar het Einde te terug te vinden, evenals de spreektaal-achtige tussenvoegsels als ‘want sa wie it no ek wer net’ of  ‘sa is it mar’. Zelfs het gemankeerde godsbeeld van de hoofdpersoon Eelkje,-  de God die de vraag opriep ‘of hy net in gelokkiche hân hawn hat doe’t er oan it formearjen sloech’ – lijkt me eerder door Reve beïnvloed, dan door Wolkers zoals Babs Gezelle Meerburg beweert.

Maar belangrijker is dat De smearlappen wel degelijk een uitgesproken existentialistische problematiek heeft. De titel lijkt me zelfs rechtstreeks aan Sartre ontleend. ‘De smeerlappen‘ in het Frans is ‘Les salauds‘. Volgens Sartre is het bestaan op zich zelf zinloos en absurd. Het leven heeft  geen enkele diepere of godsdienstige betekenis. Wie dat ontkent is volgens hem een lafaard. Hij noemt dit soort mensen ‘les salauds’ (de smeerlappen of de schoften). Wonderlijk dat geen van de critici op die toch voor de hand liggende overeenkomst heeft gewezen, en daarom ook Babs Gazelle Meerburg niet, die zich voor de positionering van de roman ook voornamelijk beroept op secundaire literatuur. Dat is wat je noemt een kokerblik, oogkleppen, of hoe je het ook noemen wilt. Ik vraag me in alle redelijkheid af of Babs Gezelle Meerburg ooit zelf een boek van Sartre gelezen heeft.

De Vader van Eelkje  en al die ‘foute mannen’ in haar nog zo korte leven zijn ook eerder ‘schoften’ dan ‘smeerlappen’. Anders gezegd, het gaat meer om de moraal in het algemeen dan om de seks in het bijzonder. Tussen al dat menselijk tekort zal de mens het zelf moeten opknappen, zonder God, zonder Verlossing, zonder Oordeel en zonder Vergeving. Deze roman van Wadman is een biecht zonder absolutie. Eelkje wil zich bevrijden van haar benauwend milieu, waar ze zich tegelijk sterk mee verbonden voelt. In haar zelfrespect blijft ze afhankelijk van haar vader die ze haat. Dat is de Friese spagaat waarin ze gevangen zit. In die beklemmende situatie worden de mensen, met wie je zit opgescheept, letterlijk de hel. L’enfer c’est les autres, was de slotregel van Sartres toneelstuk Huis Clos. Wadmans slotregel van De smearlappen is even beklemmend, als Eelkje – in het vooruitzicht, dat zij nog twintig jaar het gesnurk van haar vader zal moeten aanhoren – over hem zegt: ‘De smearlap. De grutste fan al dy smearlappen dy’t myn libben útmeitsje.’

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)