Oudewijvensfeer
Waar is de man die zegt dat Albertina Soepboer een oud wijf is, Tsead Bruinja een Jezuïet, Cornelis van der Wal een klootzak, Abe de Vries een lul. Wie durft dat? Hij zou gestenigd worden. Ik denk wel eens dat de Ensafh hierin een verheven taak heeft, nl. het zuiveren van de oudewijvensfeer die bij ons heerst, maar ik heb daarin niet veel vertrouwen. In de eerste plaats hebben wij hier geen mensen die het aandurven, in de tweede plaats hebben wij een traditie waarvan niemand zich los kan maken. Waarom bijvoorbeeld is het element van het experiment in de Friese literatuur zo onbeduidend? Waar is onze Paul van Ostaijen? Verdomd, wij zijn te eerlijk en te bang om een vriendje op de tenen te trappen. Wij kennen elkaar allemaal, hangen aan elkaar als klitten en zitten met onze eigen traditie in onze maag.
Wat gaat die Mous weer te keer! hoor ik u zeggen. Moet dat nou weer zo nodig? Ach, ik kon het niet laten. Bovenstaande woorden zijn helemaal niet van mij. Anne Wadman schreef ze al op 12 oktober 1944 in een brief aan Freark Dam. Natuurlijk heb ik de namen even een update gegeven, zodat opeens blijkt dat deze brief even goed vandaag geschreven had kunnen worden. Ik kwam deze passage tegen in de onlangs verschenen biografie van Joke Corporaal, Anne Wadman en het probleem van de Friese literatuur. Dat is boeiende lectuur. Wie het heden wil begrijpen, moet het verleden kennen. Dat geldt voor alles, maar vóór alles voor de Friese literatuur. Same as it ever was, same as it ever was… Het oorspronkelijke citaat luidt als volgt:
‘Waar is de man die zegt dat Douwe Kalma een oud wijf is, Jan Piebenga een Jezuïet [hier stond eerst: ‘moderne ketteIjager’], Dr. Wumkes een klootzak, Abe Brouwer een lul. Wie durft dat? Hij zou gestenigd worden. Ik denk wel eens dat de Tsjerne hierin een verheven taak heeft, nl. het zuiveren van de oudewijvensfeer die bij ons heerst, maar ik heb daarin niet veel vertrouwen. In de eerste plaats hebben wij hier geen mensen die het aandurven […], in de tweede plaats hebben wij een traditie waarvan niemand zich los kan maken. Waarom bijvoorbeeld is het element van het experiment in de Friese literatuur zo onbeduidend? Waar is onze Paul v. Ostaijen? Verdomd, wij zijn te eerlijk en te bang om een vriendje op de tenen te trappen. Wij kennen elkaar allemaal, hangen aan elkaar als klitten en zitten met onze eigen traditie in onze maag.’