De grootste misvatting over het menselijk geheugen is dat het zou werken als een computer. Herinneringen zijn geen pakketjes informatie die je in de hersenen kunt opslaan en daarna op elk gewenst moment op het scherm van het bewustzijn tevoorschijn kunt toveren. Zo’n tijdscapsule bestaat niet. Telkens weer neemt de herinnering een andere gedaante aan, ingekleurd door de wisselende belichtingen van het gevoel en ingekaderd door de veranderende rasters van het verstand. Het geheugen is vloeibaar, zo blijkt telkens weer. Alleen het verleden, dat exact op schrift is vastgelegd, drukt ons even met de neus op de keiharde feiten, die op hun beurt het geheugen weer vloeibaar maken.
Gerard Reve had een fabelachtig geheugen, maar ook een acribische geest. Elk detail uit zijn eigen verleden, hoe minuscuul en ogenschijnlijk zinloos, leek van waarde te zijn. Niet alleen zijn slechte jeugd was een goudmijn voor het schrijven, maar vooral de ook de gave van dat bijna fotografische geheugen, waarin al die voor het oog zinloze feiten bewaard waren gebleven. ‘Het is de tragiek van bijna elke schrijver’, zo liet hij aan Josine M. weten, ‘dat hij de goudmijn van zijn eigen, schijnbaar triviale ervaringen en herinneringen niet kan en wil zien. Ik zie nu eindelijk in dat de majesteit Gods heel dichtbij huis, gewoonlijk in een met oude fietsbanden volgeworpen achtertuin te ervaren is.’ In Brief uit Amsterdam in Op weg naar het Einde schrijft hij, dat hij dat 32 jaar na de dood van Mies Bosman uit Betondorp nog kan herinneren dat ze ooit had gezegd: ’Ik ga toch dood – Margriet mag mijn fiets hebben.’ Of dat een vrouw in de Ploegstraat 109, 111 of 113 zich de woorden liet ontvallen: ‘Veel groente en weinig aardappelen, dat eet voor een man niet zo lekker.’
Telkens weer lijkt de verwachting te worden gewekt dat God zich ooit in een dergelijke zinledige aaneenschakeling van geheugenfragmenten zal openbaren. Alsof God ooit zou herrijzen in ‘het geouwehoer waar zijn eigen zegen op rustte’. Reves geheugen leek een gigantisch archief van warholiaanse tijdcapsules. Alleen had hij ze nooit op een ordentelijke wijze ingepakt. Alles lag al opgeslagen in een waanzinnige systeem van ordening, waar hij zelf niet eens het register van kende. In Brief in de nacht geschreven in Nader tot U wordt voor het eerst een verband gesuggereerd tussen deze stroom van herinneringen en het profeteren: ‘Zo begint weer onafwendbaar de voortschuiving van mijn herinneringen, die ik ditmaal besloten heb niet te verzegelen, want misschien is de tijd nabij, waarop al deze ongeloofwaardige en nooit ergens verband mee houdende invallen, nauwelijks verwoordbaar, als flarden van niet voleindigde gesprekken, en nooit voltooide dubbelzinnige beweringen zonder duidelijke herkomst, tezamen gevoegd zullen worden tot een door mij nimmer geweten profetie.’
Het moet een constante stroom van vage beelden zijn geweest die op onbewaakte momenten bij hem bovenkwamen als een aanhoudende stream of memories. Al in het verhaal Lof Der Scheepvaart uit 1958 schrijft hij: ‘Wel begint weer de gewone warreling van herinneringen, nooit meer dan rafels, halfvoltooide zinnen, stemmen, kletskoekachtige beweringen door onderwijzers, in dialect zwetsende ooms of tantes uit de provincie, jeugdleiders of kleine neringdoenden al dan niet op een middag in of bij een tuin of een benedenhuis gedaan. God zou het weten, de stilte bezielt.’ De wijze waarop Reve minuscule feiten en ogenschijnlijk van elke zin ontdane gebeurtenissen tientallen jaren nadien nog haarscherp voor de geest kon krijgen, riep bij critici ook wel eens twijfels op. ‘Hoe weet iemand, dagen, weken, jaren soms na het beleven, nog zo haarfijn precies, wat hij allemaal gezegd, gedacht en gemompeld heeft,‘ vroeg Anne Wadman zich af in 1966.
Die vraag dient zich inderdaad aan, als je Reves boeken leest. Waar ligt de grens tussen feit en fictie, tussen het profeteren en fabuleren? Die grens lijkt nooit scherp te trekken, zelfs niet in de brieven, die hij dagelijks schreef en die met elkaar zijn leven bijna van dag tot dag in beeld lijken te brengen. Henk van Albeda verklaarde in 1999 voor de microfoon van Omrop Fryslân, dat zelfs in die dagelijkse brieven veel verzonnen feiten voorkomen. Desondanks roept het geheugen van Reve bij een argeloze lezer niet zelden het beeld op van een bodemloze put. Kent het menselijk geheugen eigenlijk wel een begrenzing? Het lijkt een eindeloze uitgestrektheid te zijn, een spookachtig domein waarin de schimmen uit het verleden plotseling zomaar op kunnen doemen, om dan weer even snel te verdwijnen. ‘Groot is het vermogen, dat mijn geheugen is,’ schreef Augustinus in zijn Belijdenissen, ‘geweldig groot, mijn God! Een weidse onbegrensde ruimte is het! Wie is er tot op de grond gekomen?’ Ook Reve moet zich wel eens verbijsterd hebben afgevraagd hoe groot de omvang is van die onmetelijke ruimte, die zich als een gapende afgrond in zijn geest kon openen. Het was de ruimte waar de doden tot leven konden komen, als de wind om Huize het Gras weer een niet wilde gaan liggen. ‘Ik heb een krankzinnig geheugen’ verklaarde hij jaren later tegenover Tom Rouduijn, ‘een vermogen dat ik heb ontwikkeld door de bedreigende toestand in mijn jeugd; ik lette op alles en moest waakzaam zijn.‘
Ik heb nooit zoveel gehad met Reve. Pas sinds kort, nu ik al zijn boeken in chronologische volgorde gelezen heb, ben ik gaan inzien dat het oeuvre als geheel nergens geen echte breuklijn vertoont. Natuurlijk, er zijn verschillende periodes te onderscheiden, waarbij de brievenromans Op weg naar het einde en Nader tot U er uitspringen door hun fascinerende taalgebruik, maar de grote breuklijn die ik daarna ooit meende te herkennen zit toch vooral in mijzelf. Onze wegen gingen uiteen in de tweede helft van de jaren zestig. Dat was niet alleen de periode waarin Reve veel in Friesland verbleef, maar ook een tijd waarin het proces van secularisering zich in Nederland opeens razendsnel voltrok. Reve koos in die hectische jaren een eigen weg, dwars tegen de stroom in, een richting die overigens altijd al zijn voorkeur had gehad. De constante in zijn werk zit vooral in zijn tegendraadse levenshouding. Met de zelfde eigenzinnigheid waarmee hij in de eerste helft van de jaren zestig een bijdrage wilde leveren aan een vernieuwingsbeweging die alom gaande was – het bij de tijd brengen van het geloof en de vernieuwing van de religieuze ervaring – koos hij kort daarop even radicaal een conventioneel en orthodox katholicisme. Die volte in een paar jaar tijd fascineert mij. Reve werd een spookrijder in de tijd. Zijn horloge leek opeens stil te staan. Sterker nog, de tijd liep voor hem achteruit.
Aan dat stilstaand horloge heb ik vaak teruggedacht in de afgelopen tijd. Sinds ik mij had voorgenomen een boek te schrijven over de Friese jaren van Reve, was de tijd voorbij gekropen zonder dat ik veel vooruitgang wist te boeken. Telkens weer bekroop me het gevoel dat over Reve nu ondertussen wel alles is gezegd wat er te zeggen valt. Dat gevoel is overigens niet nieuw, zo heb ik inmiddels begrepen. Toen Anne Wadman in oktober 1966 in de Leeuwarder Courant een bespreking moest wijden aan Nader tot U besloot hij zijn verhaal over vier kolommen met een ‘Bedenking achteraf’. Hij had het boek zeker wel vijf keer gelezen, maar ‘het wou niet’: ‘De oorzaak? U hebt het al geraden: Wie over van het Reve schrijft, wordt door heel Nederland op de bevende vingers gekeken, hij is niet onbevangen. En bovenal: hij voelt zich ambtshalve verplicht iets geheel nieuws, iets nog nooit gezegds te zeggen’.
Wat valt er over Reve nog aan nieuws te ontdekken? Hooguit een andere belichting van de feiten, een ander patroon dat zichtbaar wordt door een nieuw manier van kijken. Aan het begin van zijn boek The Romantic Agony citeert Mario Praz de dichter Thomas Hardy, die een mensenleven vergelijkt met een Perzisch tapijt. ‘Zoals iemand bij het kijken van een tapijt wanneer hij een bepaalde kleur volgt een bepaald patroon ziet, en een ander wanneer hij een andere kleur volgt, zo zou iemand, die het leven beschouwt, te midden van alle andere dàt patroon moeten bekijken, waarop hij krachtens zijn aard gericht is, en alleen dat moeten beschrijven.’ Die woorden heb ik in gedachten gehouden, toen ik terugkijkend op het leven en werk van Reve een patroon probeerde te zien, dat mogelijk iets van doen heeft met de grote veranderingen in de jaren zestig,
Telkens als ik beelden terugzie van Gerard Reve uit die tijd, verbaas ik mij erover, hoe authentiek hij blijft na al die jaren, terwijl iedereen om hem heen wegschrompelt als een gedateerde verschijning. Het is fascinerend hoe Reve een theaterstuk maakt van zijn genadeloze eerlijkheid ten aanzien van zich zelf. Als hij spreekt over zijn wanhoop, zijn suïcidale neigingen, zijn alcoholisme, zijn wonderlijke seksualiteit, dan komt dat over als koketteren, terwijl je tegelijk voelt dat het diep gemeend is. Zijn uitspraken over de katholieke kerk zijn hilarisch, maar ook vlijmscherp. Telkens weer zoekt hij een positie op die clownesk overkomt, maar ook genadeloos de wond open legt. Toch wordt na al die jaren ook een zich herhalend patroon zichtbaar.
Er zijn uitspraken die hij vooraf ingestudeerd moet hebben, of op zijn minst – na gebleken succes – in zijn repertoire moet hebben opgenomen. Reve was een waarachtig poseur, een toneelspeler die zich zodanig met zijn rol heeft verenigd, dat hij zijn rol in werkelijkheid is gaan ‘leven’. En toch, wat Reve over religie te melden heeft raakt de kern van wat religie in wezen moet zijn. Pater Jan van Kilsdonk noemde Gerard Reve ooit ‘een theoloog van het zuiverste water’: ‘Bij weinigen treffen we zulk een ongeneeslijke behoefte aan om te spreken over God.’ Vooral dat woord ‘ongeneeslijk’ is goed gekozen in dit verband. Hoe authentiek het godsverlangen van Reve ook mocht zijn, het had zeker ook een pathologisch karakter. ‘Mijn ziekte is heimwee naar God,’ schreef hij letterlijk.
Van 1964 tot 1971 woonde en werkte Gerard Reve in Friesland. Die jaren vormden een beslissende periode, niet alleen in zijn leven maar ook in zijn werk. In Friesland schreef hij een van zijn belangrijkste werk Nader tot U en bekeerde hij zich uiteindelijk tot het katholicisme na een lang proces van vertwijfeling en bezinning. In meerdere opzichten vormen de Friese jaren een keerpunt en zelfs een crisis in zijn leven. De jaren 1966 en 1967 werden door hemzelf achteraf zelfs als een ‘rampjaar’ bestempeld. Na de bekering volgden niet alleen een psychische crash en een ziekenhuisopname, maar ook de aanklacht wegens godslastering met het slepende proces dat daaruit voortkwam. In de tweede helft van de jaren zestig stagneerde de literaire productie. Daarna schreef Reve nog tal van romans, maar haalde nooit meer het niveau van Nader tot U.
Hoe belangrijk is Friesland geweest in het ontwikkeling die zich voltrok bij het schrijven van Nader tot U? Was Friesland een toevallig decor voor dit gebeuren, een toevluchtsoord dat zich ook elders in een ontvolkt rakende streek in de periferie had kunnen bevinden? Of was juist Friesland een bijna noodzakelijke voorwaarde in de ontwikkeling van zijn werk? Hier vond hij voor het eerst een eigen huis dat hij betaald had van zijn zelf verdiende geld. Hier voelde hij zich ook definitief bevrijd uit de armoede van zijn jeugd. Voor het eerst van zijn leven moest hij zich conformeren aan de leefregels van een kleine gemeenschap. Maar dat alles had hij ook in Drenthe of Zeeuws Vlaanderen kunnen ervaren. In hoeverre was de leegte van het Friese landschap, die nergens beschutting bood, van invloed op het proces van geestelijke ontreddering, inkeer en mystieke ervaring, dat Reve beschrijft? Volgens Jürgen Hillner, die Reve in zijn Friese jaren goed heeft gekend, is zijn angst voor de dood juist hier in Friesland ontstaan, waarbij de verlatenheid van het landschap een beslissende rol heeft gespeeld.
Zonder de context geweld aan te doen kun je de woorden ‘Drenthe’ of Zeeuws Vlaanderen’ ook niet substitueren in het gedicht Boetpsalm: ‘Vol alkohol, zwaarmoedigheid, en eerbied voor de Maagd/ woon ik in Friesland./ Niet mijn wil, Uw wil geschiedde.’ Het lege Friese land dwingt tot nederigheid en overgave, maar kan ook de kiemen van troosteloosheid in de ziel tot leven wekken. De overweldigende ruimte kon ook beklemmend zijn, vooral wanneer Reve – zoals hij in Lieve Jongens schreef – weer eens naar buiten staarde, ‘naar de wiegelende en zwiepende takken van de populieren buiten achter het dakraam, die maar wuifden over het allerdroefste en meest godverlaten landschap dat West-Europa kende.’ Friesland lijkt dan het tegenbeeld te zijn van het Iberisch Schiereiland dat hij meerdere malen doorkruiste. In Spanje leerde Reve niet alleen het barokke decor van de katholieke kerken waarderen, maar ook de kale hoogvlakte van Castilië, waar Johannes van het Kruis en Theresia van Avila hun mystieke ervaringen opdeden.
Na de crisis in de jaren zestig komen zijn ‘romantisch decadente houding‘ en de daarbij behorende literaire middelen als ironie en symboliek steeds meer centraal te staan, maar daarnaast ook de gedachte dat kunst en religie in wezen niet van elkaar verschillen.In Nader tot U is deze literatuuropvatting al in de kern aanwezig, maar veel directer en minder gekunsteld. Voor zover er in een literaire tekst sprake kan zijn van een religieuze ervaring, lijkt die zich in Nader tot U in de tekst zelf te voltrekken, één op één, als een ogenschijnlijk onmiddellijk gebeuren. In die zin is dit werk misschien zelfs ‘experimenteel’ en ‘modernistisch’ te noemen, ook al moest Reve zelf niets hebben van begrippen als moderniteit, experiment en vooruitgang.
Het momentum van Reve ligt in de jaren zestig. Dat is het decennium, waarin Nederland in sneltreinvaart veranderde na een periode van stagnatie in de jaren van wederopbouw. Die scherpe tegenstelling tussen de jaren vijftig en zestig lijkt in het werk van Reve doorkruist te worden. Hij keerde zich juist om in de tijd van de grote verandering. Zijn werk is in veel opzichten een product van de tijd, waarin het ontstond, de naoorlogse periode van vooruitgang die in de jaren zestig een climax bereikte, terwijl het tegelijkertijd ook tegendraads en oneigentijds was. Reve koos voor de religie in een periode van massale ontkerkelijking en secularisering. Tegelijk wendde hij zich tot de Romantiek en de ironie, in de jaren dat het maatschappelijk engagement en het formele experiment in kunst en literatuur hoogtij vierden.
Hoe eigentijds was achteraf bezien die ‘oneigentijdsheid’ van Reve? Hoe tegendraads was zijn conformisme? Hoe modern was de romanticus en hoe werelds was de mysticus? Sluit de ‘vernieuwing van de religie’ die Reve met zijn eigenzinnige literatuuropvatting voor ogen had, niet meer aan bij de progressieve theologie van na de oorlog, dan bij een verzet tegen de moderniteit in de literatuur? Zijn de tegenstellingen die hij zelf zo benadrukte – en zelfs cultiveerde – bij nader inzien niet mede kenmerkend geweest voor die verwarrend tijdvak, waarvan de ware contouren nu pas duidelijk worden? Was hij eigenlijk wel een uitzondering? Vormen bekering en secularisering in zijn geval niet een spiegelbeeld? Reves overgang naar het katholicisme was een late reactie op het materialistische wereldbeeld van zijn jeugd, dat door hem als beklemmend werd ervaren. Maar de wereld, waarin hij uiteindelijk terecht kwam, werd zelf ook steeds beklemmender. Je kunt het werk van Reve zien als een product van zijn tijd, maar ook als een vorm van literatuur die de tijd mede veranderd heeft.
In wil vooral de samenhang tussen tekst en tijd aan het licht brengen, met alle aspecten die daarbij van belang zijn. Daarbij wil ik niet alleen ingaan op de maatschappelijke veranderingen in de jaren vijftig en zestig, maar ook op de zich wijzigende opvattingen in de filosofie, de theologie, de psychiatrie en de kunst- en literatuurkritiek. Na de dood van God keert God vaak terug in een andere gedaante. En andersom, als God een projectie wordt, komt vroeg of laat de projector zelf in beeld vanuit een omgekeerd perspectief. Of iemand nu een ideologie loslaat of omarmt, in God gaat geloven of van zijn geloof afvalt, de snelheid waarmee die omslag zich in de individuele beleving voltrekt, en de wereld daaromheen ingrijpend van karakter verandert, kan bepalend zijn voor het ontstaan van een trauma. Die ongeneeslijke ‘wond van de tijd’ kan als een zware last worden ervaren, maar ook aanleiding geven tot creativiteit, hilarische humor en soms zelfs tot grote literatuur. In die zin is het oeuvre van Reve een spinnenweb van goud dat gesponnen is uit een tomeloos verdriet. Reve is niet dood. Hij leeft voort in zijn werk. Daarin is hij waarlijk opgestaan.