Zonder kunstenaars red je het niet

‘Moet de kunstenaar, ook die in Friesland, wel zo dicht bij de politiek op schoot gaan/willen zitten? Bijzonder zijn in dat verband ook de plannen tot het aanstellen van een provinciale ‘kwartiermaker’, zeg maar: Piet Satelliet als mevrouw De Vries haar overal aanwezig oor en oor, mr. Big Brother die in opdracht, van bovenaf, zijn adviezen (selecties) doet. In het oude Roemenië stond dergelijke (cultuur)politiek altijd garant voor veel succes.’

Aldus Eeltsje Hettinga gisteren in een reactie op mijn weblog. Deze zinnen vatten het dilemma van de Provincie in een notendop samen. Bij de plannen voor ‘ Culturele hoofdstad 2018’ wil men zich als regio profileren als een uitzonderlijk gebied, waar nog een sociale samenhang bestaat die zich weerspiegelt in een historisch verankerde en fijnmazige geografische structuur. Het ‘mienskip-denken’ is diep ingedaald in Friesland. Met elkaar en voor elkaar, maar wel met een kwartiermaker. Top down met zijn allen. Daar wringt iets. Dit is niet zozeer een model dat afkomstig is uit het voormalige communistische Roemenië, want dat was alleen top down. Dit is het Chinees-Friese model.

Zoals China het kapitalisme opnieuw probeert uit te vinden vanuit een top down gezagsstructuur, zo denkt Friesland dat je de bevolking kunt mobiliseren vanuit een oude feodale gezagsstructuur met instructies van bovenaf die onmiddellijk worden opgevolgd. Als het opperste Friese gezag vindt dat iedereen collectief uit zijn dak moet gaan, dan doen de Friezen dat. Het gaat alleen om het momentum, de kairos, het heilige ogenblik van de totale transformatie van het volk. It giet oan!… en de hel breekt los.

Zo werkt dat dus niet. Ten eerste sla je de mensen over waar het in dit verband werkelijk om gaat: de kunstenaars en creatievelingen. Met hen zul je het immers moeten doen. Nu wil ik niet pleiten voor de herinvoering van de stroperige overlegstructuren van de jaren zeventig die de culturele ontwikkeling totaal kunnen verlammen. Als je alle kunstenaars en creatievelingen laat meepraten, is het ook de dood in de pot. One man one vote leidt tot de dictatuur van de middelmaat. Maar er zijn wel andere modellen te bedenken. Dinsdagavond, tijdens de discussie in Rotterdam over het cultuurbeleid, kwam vanuit de zaal een zinnige reactie. Ted Langenbach, die cultureel adviseur van Eindhoven, opperde het volgende idee: ‘Stel creatieve vrijheidszones in, zodat Rotterdam weer kan produceren in plaats van reproduceren.’

Dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Hoe lok je de creatievelingen naar je eigen stad of regio? Richard Florida heeft daar allerlei scenario’s voor bedacht, maar de praktijk blijkt weerbarstiger te zijn dan de theorie. Het probleem is dat kunstenaars en creatievelingen zich niet laten dwingen van bovenaf. Het zijn vrije vogels die zich naar eigen inzicht nestelen in de biotoop die hen aanstaat. Het zijn een soort krakers. Zij volgen de ecologische wetten die op een ander logica is gebaseerd dan het beleidsjargon van bestuurders en politici. Daarom is het zo moeilijk om de inzichten van Richard Florida in concreet beleid te vertalen.

In de afgelopen jaren is dat overal in het land geprobeerd. Zelfs elke deelraad van Amsterdam heeft inmiddels een beleidsnota creatieve industrie of een ‘creatieve kaart’ van de eigen buurt. Friesland heeft al jaren lang de mond volk van Richard Florida, maar in de praktijk wordt er niets mee gedaan. De provincie heeft niet eens en creatieve kaart, laat staan een beleidsnota die geënt is op de inzichten van Florida. Leeuwarden ook niet trouwens. Je zult eerst moeten inventariseren wat je aan creatieve industrie hebt en de vraag stellen waarom die hier zit. Pas dan kun je de factoren formuleren die bepalend zijn voor het aantrekken van creatief talent.

In de eergisteren verschenen strategie-notitie van de Provincie  voor het programma Culturele hoofdstad 2018 wordt Richard Florida opnieuw van stal gehaald. Niet in eigen persoon maar door de verwijzing naar het rapport van SEO Economisch Onderzoek (2007)  De kunst van het investeren in cultuur. In dit onderzoek, dat is uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van OKW, wordt geconcludeerd dat het een positief effect heeft op de vestiging van hoogopgeleide en creatieve huishoudens en dat heeft op zijn beurt weer een positief effect op de werkgelegenheid. Zo blijkt uit het SEO-onderzoek dat de toename van het aandeel van de creatieve beroepen van onder de bevolking met één procent gepaard gaar met ongeveer 0.7 procent extra werkgelegenheid in tien jaar tijd. Allemaal goed en wel, maar wat doe je daar dan mee?  Een kwartiermaker aanstellen of direct gaan praten met kunstenaars en creatievelingen? Top down of van onderaf. Het is het klassieke dilemma. Vrije vogels kun je niet dwingen, maar zonder enige sturing van bovenaf kom je er ook niet.

Misschien zou het een optie zijn om eerst eens wat onderzoek te plegen. Twee jaar geleden verscheen een proefschrift van Patricia van Ulzen over de ontwikkeling van de creatieve industrie in de stad Rotterdam: Dromen van de metropool, Rotterdam 1970-2000. In de afgelopen dertig jaar is het stedelijke en culturele klimaat in Rotterdam sterk gewijzigd. Er groeide een nieuwe visie op de stad. Van Ulzen stelt het volgende: ‘Was Rotterdam in 1970 nog eens stad met een identiteitscrisis, die niet groot maar klein wilde zijn. En gezellig in plaats van zakelijk, rond 2000 presenteerde de stad zich als de meest grootstedelijke van alle Nederlandse steden. Kunstenaars en andere culturele experts- en groep die tegenwoordig wordt aangeduid als de creatieve klasse – waren de eersten die deze grootstedelijke visie ontwikkelden (sic!)  en zo het voorwerk verrichte voor het nieuwe Rotterdam dat vanaf het einde van de jaren tachtig concrete vorm kreeg.’

De creatieve industrie is in de afgelopen dertig jaar in Rotterdam sterk gegroeid, maar die groei begon in het midden van de jaren negentig te stagneren. De hamvraag is natuurlijk: waarom? De Rotterdamse problematiek van het multiculturele drama, de eenzijdige bevolkingssamenstelling en het onevenwichtige huizenaanbod zullen daar mede debet aan zijn. Mede om die redenen pleitte Ted Langenbach voor het instellen van vrije zones voor kunstenaars en de de creatieve industrie. Kortom, een organisch model van onderop dat van bovenaf gefaciliteerd wordt. Maar van essentieel belang is dat het initiatief ligt bij de kunstenaars en de creatievelingen.  Zonder hen lukt het nooit.

Vorig jaar schreef ik op dit blog een aantal artikelen over de theorie van Richard Florida.Het probleem zit mede in de heiligverklaring van zijn theorie. Van de creatieve industrie worden overal wonderen verwacht, terwijl Richard Florida zijn theorie bedacht voor Amerikaanse metropolen en niet voor excentrische regio’s in een uithoek van Europa. Van Winschoten tot Terneuzen verheerlijkt ook elke gemeente de festivalisering van de cultuur en lijkt niemand ooit gehoord te hebben van het begrip ‘festival-inflatie’

Men zou er in het Proviciehuis er goed aan doen om naast de ideeën van Richard Florida eens de gedachten van Louis le Roy te gaan bestuderen. Beiden hebben een organische visie  op de ontwikkeling van cultuur en economie. De een van onderop de ander van bovenaf, ook vanuit twee heel verschillende inzichten over de economie in relatie tot duurzaamheid. Tot besluit herhaal ik nog maar eens twee citaten van beide goeroes, waarin dat verschil van inzicht goed aan het licht komt. Florida zet alle kaarten op de economische groei. Le Roy daarentegen op een duurzaam proces in de tijd. Maar beiden vanuit en sociale bewogenheid. Zo stelt Riochard Florida in de Rise of the creative class:

‘De sleutel tot verbetering van het lot van werklozen, onderbetaalden en achtergestelden ligt niet in maatregelen gericht op sociale verbetering of in werkgelegenheidsprojecten, noch in het terughalen van fabrieksbanen uit het verleden, maar in het aftappen van de creativiteit van deze mensen, terwijl men ze passend honoreert en inschakelt in de creatieve economie.’

Louis Le Roy daarentegen:

‘Utopisch gezien ben ik van mening dat iedere stad zou moeten ontstaan uit de creatieve potenties van al haar inwoners’ (…) ‘Een dergelijke fundamentele verandering zou nog sneller zijn beslag kunnen krijgen wanneer de creatief ‘begaafden’ niet alleen vanwege hun vermeende hogere creativiteit, maar evenzeer op grond van hun katalyserende vermogens bij een dergelijke ontwikkeling zouden worden betrokken, waardoor ook de creatieve potentie van de minder ‘begaafden’ binnen stedelijke agglomeraties volledig aan hun trekken zou kunnen komen.’

Ik vrees dat Le Roy gelijk heeft: zonder kunstenaars red je het niet.