Identiteit als obsessie

‘De mensen zijn nu veel welvarender dan een of twee of drie generaties terug en dat heeft hun keuzevrijheid en blikveld verruimd. Het heeft misschien het ‘diesseits’ wat draaglijker en het ‘jenseits’ wat minder urgent gemaakt. Ook al denken mensen dat het niet zo is, ze leven al meer dan een halve eeuw in lauwe vrede en ongeëvenaarde veiligheid. Het oorlogsverleden wordt over twee drie jaar pensioengerechtigd. Ook dat verklaart dat ze zich heel wat behaaglijker voelen aan deze zijde en zich over gene zijde minder zorgen maken. De ontkerkelijking heeft veel meer met zich meegesleurd dan zich aanvankelijk liet aanzien. Eerst liep de katholieke kerk leeg, maar toen ook de protestantse kerken; nog weer een generatie later verlieten de kiezers en de partijleden het sociaaldemocratisch bolwerk. Dit is niet een Nederlands, maar een mondiaal, of beter een westers fenomeen. En ik kan niet goed uitleggen hoe dat komt.’

Aldus Abram de Swaan in zijn vorige week verschenen essay ‘Het signaal is ruis geworden, het kunstwerk in het tijdperk van zijn onbeperkte beschikbaarheid’. Het boekje, dat verscheen in het kader van het 20 jarig bestaan van Stimuleringsfonds Nederlandse Omroepproducties, gaat niet zozeer over identiteit, als wel over de ‘overload’ aan informatie waarmee de hedendaagse mens wordt overspoeld. Dit leidt tot verstrooiing en versplintering. Er is alom een gebrek aan focus en aandacht. We zappen ons suf en kijken uit de ooghoek naar tv. Het signaal is ruis geworden, want we luisteren nooit meer met volle aandacht. En als we dat doen, dan doen we dat haast nooit meer met zijn allen tegelijk. ‘Het beeld vergruist, het geluid verruist en de aandacht verbrokkelt, tot alleen de verstrooiing rest.’

Dat alles heeft in sociologisch opzicht vergaande gevolgen die nog lang niet allemaal te overzien zijn. Het overzichtelijk piramidale landschap met een brede onderlaag en een eenduidige elite aan de top heeft plaatsgemaakt voor een brede vlakte met af en toe een kleine elitevorming op een specifiek gebied. De alles overziende intellectueel met zijn vrij zwevend intellect bestaat niet meer. Daarvoor luisteren en kijken we nu dagelijks naar een stoet van deskundigen op specifieke terreinen. De traditionele, geletterde elite heeft het veld moeten ruimen. De Swaan, die voorheen zelf tot die elite behoorde, moet met pijn in het hart constateren dat er niet meer naar hem geluisterd wordt zoals dat voorheen wel het geval was. Hij pleit nu voor een sociologie van de achteloosheid en de onbeduidendheid: de sociologie van de ruis.

Zijn eigen betoog mist overigen de scherpte die hij vroeger wel eens aan de dag legde. Hij zwabbert wat heen en weer tussen gemeenplaatsen over de invloed van de hedendaagse massamedia. Het ‘verlies van aura’ dat Walter Benjamin eind jaren dertig aantrof in het tijdperk van de technische reproduceerbaarheid van het kunstwerk, wordt door De Swaan nu overgeplant naar een ‘verlies van signaal’ in het tijdperk van de alomtegenwoordigheid van het kunstwerk. Maar de aura van het kunstwerk wordt er niet minder om. De magische cultus rondom het authentieke kunstwerk is in deze tijd van beleveniscultuur groter dan ooit. We mogen dan met camera’s door het museum lopen en liever een reproductie kopen in de museumshop dan al te lang bij het originele kunstwerk stil staan, kunst wordt vandaag de dag meer dan ooit geadoreerd als een substituut voor een verloren gevoel voor zin en samenhang.

Wat De Swaan over het hedendaagse kunstwerk te melden heeft is dan ook niet zo interessant. Kennelijk heeft hij zich nog steeds niet kunnen ontworstelen aan de opvattingen van Bourdieu over sociale distinctie. Die sociologische benadering van de kunst werd door De Swaan in de jaren tachtig in Nederland geïntroduceerd met zijn vlijmscherpe essay ‘Kwaliteit is klasse’. De Swaan lijkt zich nu te verstrikken in een ander fenomeen dat hij signaleert . Dat is de opkomst van een nieuwe elite, die zich ergens ophoudt tussen Rita Verdonk, de vastgoedmaffia rondom wijlen Pim Fortuyn en de mediaproleten van Veronico en SBS6. De teloorgang van de oude elite heeft alles te maken met een crisis in het identiteitsbesef. Wie zijn wij Nederlanders eigenlijk nog? Identiteit lijkt een hedendaagse obsessie te worden. We schreeuwen om een canon. Historie op tv is helemaal in. Het nationale elftal wordt op handen gedragen. We zijn onze wortels kwijt en dat alles te maken met het verlies van een spirituele en morele horizon. Een existentiële crisis gaat een de identiteitscrisis vooraf, al zijn er maar weinigen die dat taboe durven aan te roeren.

Abram de Swaan wijst erop in bovengenoemd citaat. Het proces van ontzuiling, dat in de jaren zestig is begonnen, heeft in Nederland tot desastreuze gevolgen geleid die zichtbaar werden in het multiculturele drama dat al zo’n jaar of tien in ons land aan de gang is. We zijn onze spirituele wortels kwijt geraakt in een te snel verlopen proces van secularisering en ontmythologisering. Identiteit bestaat uit twee cirkels: de horizon van de spirituele en morele ruimte en daarbinnen de kleine cirkel waarin de vraag rijst: wie ben ik en waar sta ik als individu. Of beter gezegd: waar bevind ik me in die morele en spirituele ruimte en waar ga ik naar toe? Die tweede, bredere cirkel wordt in het denken over identiteit vaak onderschat.

De Swaan wijst erop zonder nog te weten hoe hij het duiden moet, en die constatering siert hem. In het proces van ontzuiling, ontkerkelijking en ont-ideologisering liepen de katholieken in Nederland voorop en sluiten de socialisten als laatsten aan in de rij. Verlies van identiteit kan ook een proces van herbezinning in gang zetten. In die zin bevat de huidige crisis misschien ook een hoopvol element. De huidige, obsessieve aandacht voor het fenomeen identiteit kan ook een zoektocht inluiden naar de bronnen van het zelf in relatie tot een bredere gemeenschap. Identiteit is immers niet een kwestie van het geïsoleerde en gefragmenteerde individu, maar van een proces van herkenning en waardebepaling binnen een bredere gemeenschap van mensen. Het relationele mensbeeld uit de tijd van de verzuiling lijkt ver weg in deze tijd van hyperindividualisme. De zoektocht naar identiteit vraagt om richting en oriëntatie in de morele en spirituele ruimte. In zijn boek ‘De bronnen van het zelf’ verwoordt Charles Taylor het als volgt.

‘Mensen kunnen van mening zijn dat hun identiteit gedeeltelijk wordt bepaald door een zekere morele of spirituele overtuiging, bijvoorbeeld die van katholiek of anarchist. Of misschien bekeken ze hun identiteit gedeeltelijk af met behulp van het land waar ze wonen of de traditie, waarbinnen ze behoren, bijvoorbeeld als Armeniër of als inwoner van Quebec. Hiermee zeggen ze niet alleen dat ze sterk gehecht zijn aan deze spirituele visie of deze achtergrond, die biedt eerder het kader waarbinnen ze kunnen bepalen waar ze staan bij vragen wat goed, waardevol bewonderenswaardig of zinvol is. In omgekeerde zin zeggen ze dat ze als het ware gedesoriënteerd zouden zijn als ze deze verbinding of identificatie zouden verliezen; ze zouden dan met betrekking tot een belangrijke reeks vragen, niet meer weten welke betekenis de dingen voor hen hebben.’

.