De terreur van het nieuwe management

Het rommelt in de museumwereld. Nu is museum De Beyerd in Breda aan de beurt. Ook daar lopen de spanningen tussen staf en directie hoog op. Eerder kwam het Centraal Museum in Utrecht in het nieuws, waar een vertrouwensbreuk is ontstaan tussen de directeur en de medewerkers. In beide gevallen gaat het om een vrouwelijke directeur die slecht communiceert en eigenmachtig en op uiterst botte wijze veranderingen in de organisatie door wil voeren. Slachtoffer worden de conservatoren met vaak tientallen jaren ervaring die zomaar worden ‘overruled’ of zelfs aan de kant gezet. In een nieuwsanalyse in de NRC van gisteren werd gesteld dat hier sprake is van een trend.

Er zijn grote veranderingen gaande in de museumwereld. Men moet zakelijker functioneren, meer de eigen broek ophouden, meer bezoekers trekken en zich meer richten naar de eisen van de overheid, of dat nu de Mondriaan Stichting is of het locale gemeentebestuur. Musea worden commercieel opererende bedrijven op het terrein van de cultuurindustrie. De beleving van het publiek staat tegenwoordig centraal. Wat ooit een instituut was in diens van de ‘Bildung’ van de burgerij, is ten prooi gevallen aan de ‘experience economy’. De maatschappelijke waarde van het museum die van oudsher gelegen is in taken als verzamelen, bewaren, conserveren, onderzoek en educatie komen steeds meer onder druk te staan. Vandaag de dag moet het museum de concurrentie aangaan met andere vormen van amusement. Het museum moet spetteren.
.
Een oudere generatie van kunsthistorici, die is opgeleid in de jaren zeventig, komt nu in de knel. Het nieuwe type manager heeft geen boodschap aan inhoudelijke betrokkenheid, kunsthistorische vakkennis, liefde voor de kunst of idealistische overwegingen. Nieuwe ‘beleids-targets’, die door de overheid worden aangedragen, worden door deze nieuwe managers kritiekloos in praktijk gebracht en vertaald in vierjarenplannen en ingrijpende veranderingen in de bedrijfsvoering. Vormen van intern overleg of gezamenlijke beleidsontwikkeling worden steeds meer afgebouwd. Een stafoverleg is niet meer nodig. Een publieksmanager des te meer. Wie het niet eens is met het nieuwe beleid wordt geïntimideerd of krijgt te horen dat hij of zij op staande voet kan vertrekken.

Deze confrontatie tussen inhoudsloze verzakelijking en inhoudelijke betrokkenheid is niet zozeer een botsing van generaties. De meeste zakelijke managers, die in de afgelopen jaren aan de macht zijn gekomen, zijn doorgaans van dezefde leeftijdscategorie als de inhoudelijk meer ervaren stafleden of conservatoren. Het is eerder een botsing van mentaliteit die zich op een veel breder maatschappelijk terrein manifesteert. Het is de terreur van het nieuwe managament. Bij allerlei soorten instellingen, die voorheen primair een ideële, sociale of culturele taak hadden, worden directeuren niet meer benoemd op basis van hun leidinggevende of inhoudelijke kwaliteiten. Het gaat primair om marktgericht denken. Zo komen de vreemdste types bovendrijven, vaak contactgestoorde en gefrustreerde mensen die van hun psychologisch gebrek tot een meerwaarde hebben verheven om zo hun ondergeschikten – op wie ze heimelijk intens jaloers zijn – op brute wijze de les te lezen.

Vergelijkbare ontwikkelingen dienen zich aan in het middelbaar en hoger beroepsonderwijs onderwijs. Ook daar zie je een griezelig soort manager opduiken. Gevoelsarme types zijn het, die zonodig over lijken gaan en zich uitsluitend focussen op het doorvoeren van onwerkbare vernieuwingen in het kader van het zogeheten ‘nieuwe leren’. Overal verrijzen top-down structuren met uiterst goed betaalde – maar van elke praktijkervaring gespeende – managers aan de top en tussen management en werkvloer een tussenlaag van absurde bureaucratische controle, die niet alleen in woordgebruik maar ook in methodiek compleet is losgezongen van de praktijk. Om in deze Kafka-achtige wereld te kunnen overleven, moet je als docent bereid zijn zeeën van tijd te steken in eindeloze urenregistraties en zinloze zelfanalyses van bereikte onderwijsresultaten. Meten is weten, zo heette het vroeger. Nu is meten terreur geworden. Ervaring, intuïtie, enthousiasme, liefde voor het vak, menselijk contact, kortom, alles wat voor de daadwerkelijke overdracht in het onderwijs van primair belang is, valt zo tussen wal en schip.

Wat me vooral zorgen baart is de grote angst die overal heerst. Het is of steeds minder mensen bij dit soort ramzalige ontwikkelingen hun mond nog open durven te doen. De terreur van het nieuwe management creëert bij de medewerkers een mentaliteit van berekening en opportunisme. Iedereen kijkt primair naar zijn eigen overlevingskansen en denkt: ‘Het zal mijn tijd wel duren’. Voor je weet weet sta je immers op straat. Van collegialiteit is dan ook steeds minder sprake. Zorg om het collectieve belang van de instelling kalft zienderogen af. Iedereen doet net alsof. Als je een manager treft, die net doet alsof hij of zij leiding geeft, dan doen de werknemers binnen de kortste keren ook net alsof ze werken. Zo ontstaat een spookachtige sfeer die een paar jaar kan dooretteren, totdat de bom barst. In dat stadium zitten we nu bij in de Nederlandse museumwereld. Ik schat in dat bij de recente incidenten om het topje van een ijsberg gaat. Binnenkort zullen we nog meer luide knallen gaan horen.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)