Vandaag ben ik in het Historisch Centrum Leeuwarden bezig geweest met het archief van Aiko van Hulsen. Het is een verzameling van 55 plakboeken met prachtig materiaal: niet alleen krantenknipsels, maar ook foto’s, correspondentie, originele uitnodigingskaarten en teksten van openingstoespraken. Zo stuitte ik op een openingsrede van Laurens ten Cate, uitgesproken ter gelegenheid van de kersttentoonstelling van ‘It Frysk Palet’, op 15 december 1960. Het is een indrukwekkende redevoering, op zeven dichtgetypte foliovellen, waarin Ten Cate werkelijk de vloer aanveegt met de hele Friese kunst en cultuur van die dagen. Ik heb nog nooit zo’n felle tirade gelezen tegen provincialisme en middelmatigheid. Het is ook een bevlogen pleidooi voor kwaliteit. Deze rede was voor mij vandaag een eye-opener. De tekst werpt opeens een heel ander licht op het kunstklimaat van de jaren vijftig in Friesland, toen de regentencultuur van de Fryske Kultuerried de boventoon voerde. Dat klimaat werd opeens openlijk als beklemmend bestempeld.
Ik zal passages van deze toespraak verwerken in de publicatie waar ik mee bezig ben, maar eigenlijk vind ik dat deze tekst van Ten Cate nog eens integraal gepubliceerd zou moeten worden (in De Moanne of op Farsk bijvoorbeeld), omdat veel van zijn woorden nog altijd – of misschien wel eens te meer – actueel zijn. Meer ga ik er hier niet over zeggen. Laurens ten Cate moet een fenomeen zijn geweest, dat beslist geen blad voor de mond nam. Ik kan hem nog herinneren van tv, toen hij in de jaren zestig in de publiciteit kwam, bijvoorbeeld bij de oprichting van Nieuw Links. Hij sprak altijd heel weloverwogen, weet ik nog. Wonderlijk hoe zo’n capabele man zo snel in vergetelheid raakt. Op Wikipedia is geen woord over hem te vinden. Zelfs de Friese Wikipedia heeft (nog) geen lemma aan hem gewijd. Internet wordt een nieuwe scheidslijn in de eigentijdse geschiedschrijving. Wie vóór de komst van het net zich publiekelijk manifesteerde, heeft geen digitale sporen nagelaten. Zo ontstaat een nieuw soort non-digitale prehistorie.
Laurens ten Cate was voor zover ik weet ooit één van de hoofdredacteuren van de Leeuwarder Courant. Hij kwam van de Friese Kourier waar hij Fedde Schurer had opgevolgd. Ik kan me nog herinneren dat ik in 1972 tijdens een zomervakantie een dag in Friesland verbleef en in Leeuwarden een LC heb gekocht. Terug in de trein las ik een hoofdredactioneel commentaar van Laurens ten Cate dat veel indruk op mij maakte. Ik fantaseerde toen hoe het zou zijn om in Friesland te wonen en te werken, niet wetend dat ik hier later nog eens terecht zou komen. Toen ik hier uiteindelijk aankwam – in 1977 – was Ten Cate in zijn nadagen. Hij had een ernstig auto-ongeluk gehad, waarbij hij een hersenbeschadiging had opgelopen, zodat hij moeite had met schrijven en vooral met zijn geheugen. Niettemin schreef hij nog vaak in de krant, maar zijn teksten waren wat moeilijk te lezen. Het was een staccato-achtige robottaal die in de verste verte niet leek op de taal van de oude Ten Cate.
Ik heb me wel eens laten vertellen dat hij heel treurig aan zijn eind is gekomen. Alleen wonend in een kaal huis met zelfs geen vloerbedekking op de vloer. Ook had hij een gigantische kaartenbak, waarmee hij een soort kunstmatig geheugen opnieuw aan het opbouwen was, om zo zijn haperende brein te kunnen ondersteunen. Alleen al om die reden is het doodzonde dat hij de computer niet meer heeft meegemaakt. In december 1983 – vlak voor zijn dood – heb ik hem nog persoonlijk ontmoet. Dat was bij een tentoonstelling in Wolvega, die hij toen opende (zie foto). Ikzelf had de catalogustekst geschreven. We hebben toen nog even staan praten, hoewel hij nauwelijks nog kon staan. Het was wederom een indrukwekkend verhaal dat hij daar afstak. De laatste woorden van zijn toespraak zijn later opgenomen in het boekje van het aan George Orwell gewijde ‘Project 1984’ van Henk van Gerner, Carlo Kroon en Geert Schaap, waar deze tentoonstelling deel van uitmaakte. Ze luiden als volgt:
‘Wij doen allen wat wij moeten, omdat wij het moeten, zonder te weten waarom wij het moeten en wat er zou gebeuren als wij het niet deden.’