Nog één keer: Mulisch en de psychiatrie

Het is alweer een half jaar geleden dat bekend werd dat mijn manuscript De waan van het schrijven, Harry Mulisch en de creatieve psychose was bekroond met  Van Helsdingenprijs. Inmiddels heb ik heel wat uitgevers benaderd, maar niemand wil dit boek uitgeven. Elke afwijzing ging geaard met lof en complimenten, maar toch durft men het niet aan. Commercieel gezien is het blijkbaar te riskant.  Sommigen willen wel, maar dan moet ik zo’n 2000 Euro zelf bijbetalen, en dat wordt mij te gortig. Ik zou natuurlijk een fondswervings-actie kunnen opstarten, maar daar heb ik geen zin. Al dat geleur om centen, ik word al moe als ik eraan denk.

Dus heb ik maar besloten het hele manuscript te gaan herschrijven, en dat proces nadert nu zijn voltooiing. Mijn eerste motto bij het herschrijven luidde nog: ‘Minder Mous, meer Mulisch’, een ironische poging om mijn tekst een literairder aanzien te geven. Maar gaandeweg verschoof dat motto opnieuw. Het werd: ‘Minder Mulisch, meer machinemens’. Die verschuiving kwam ook tot uitdrukking in de nieuwe titel van het boek: De dageraad der automaten – Harry Mulisch en de machinemens. 

Dat is een bewuste toespeling op De dageraad der magiërs van Pauwels en Bergier, dat in de jaren zestig het wonder en het irrationele probeerde te verzoenen met de wetenschap. Waar zij spraken over de herovering van het mythische denken in het atoomtijdperk, gaat het mij om de omgekeerde beweging: de geboorte van een nieuw magisch bewustzijn uit de machine zelf. De automaat is de nieuwe magiër geworden, en wij staan aan zijn dageraad.

Hieronder nog één keer een beschouwing over Mulisch en de psychiatrie, een tekst die tegelijk ook in grote lijnen een samenvatting is van het oorspronkelijke manuscript.  

***

De waan van het schrijven. Harry Mulisch en de creatieve psychose

Samenvatting:  Rond 1950 werd Harry Mulisch overvallen door wat hijzelf  ‘een filosofisch visioen’ heeft genoemd. Mijn stelling is dat bij Mulisch sprake is geweest van een psychose. Door Mulisch-onderzoekers, maar ook in interviews met Mulisch, is aan deze kwestie altijd voorbijgegaan. Mulisch raakte psychisch uit balans na zijn contact met de sekteleder Willem Exel, over wie tot nog toe weinig bekend is. Op grond van een nieuwe bron kom ik tot de conclusie dat deze Exel sterk beïnvloed was door de ideeën van P. D. Ouspensky. De esoterische kennis van Exel (in casu: Ouspensky) heeft Mulisch een narratief gegeven om zijn psychotische ervaring om te zetten in literatuur.

Beknopte cv:  Huub Mous (1947) is kunsthistoricus en publicist. Hij publiceerde boeken en artikelen over beeldende kunst, literatuur, filosofie en psychiatrie, onder meer voor De Gids, Tirade, Kunst-& Museum Journaal en Museum Boijmans van Beuningen. Zie ook Wikipedia:  https://nl.wikipedia.org/wiki/Huub_Mous

*

Van juni 1949 tot mei 1950 werd Harry Mulisch overvallen door een vulkanische uitbarsting van openbaringen of boodschappen. In de periode daarvoor was hij begonnen aan zijn debuutroman archibald strohalm, die uiteindelijk in 1951 zou verschijnen. Na de explosie van indringende beelden is hij deze roman gaan herschrijven, waarbij hij zich verplaatste in de geestesgesteldheid van de hoofdpersoon: ‘Waar Strohalm faalde, slaagde ikzelf,’ verklaarde hij later in een interview.  Anders gezegd, het schrijven zelf veranderde in een alchemistisch proces, waarmee hij de losgebroken stroom van ideeën kon bedwingen en de razernij uiteindelijk kon uitdrijven.

De schrijver raakte al schrijvend de weg kwijt in zijn hoofd, en reproduceerde zichzelf tegelijkertijd in de destilleerkolf van zijn schrijfsels. Dat is de alchemie van het psychotisch schrijven, een proces waarin het schrijven vanzelf gaat en dat Mulisch zelf  de ‘autocreatie’ noemt:  ‘Met dit mechanisme, de autocreatie, de zelfschepping, waarbij ik zelf als een kunstmens in de retort van een verhaal zou verschijnen, heb ik mij bezighouden zo lang ik schrijf.’ Dat schrijft. Mulisch in zijn boek De toekomst van gisteren (1972). De schrijver heeft de ervaring ‘de Schepper’ te zijn van een verhaal, waarin hij zelf de hoofdrol speelt, met als gevolg een sensatie van almacht en grandiositeit. Het personage ontstaat als een dubbelganger van de schrijver: het komt voort uit zijn verbeelding, maar beïnvloedt tegelijk met terugwerkende kracht het bewustzijn van de auteur. Zo wordt schrijven een manier om de grens tussen subject en object op te heffen en de eigen identiteit extatisch te ervaren. 

Voor Mulisch was het proces van het schijven tegelijk ook een terugtocht. Zijn leven lang leek hij gedreven door een verlangen om terug te keren naar zijn moeder, die hem al vier jaar voor de oorlog verlaten had. In 1951 vertrok zij zelfs voorgoed naar Amerika. De sterke oedipale binding met zijn Joodse moeder werd versterkt doordat zijn vader in de oorlog een collaborateur was geweest, en de schaamte die dit bij de zoon teweeg moet hebben gebracht. De vader, die van huis uit niet gelovig was, werd na de oorlog -, na twee-en-een-half jaar detentie – uiteindelijk rooms-katholiek.Tien jaar na zijn vrijlating stierf hij als een gebroken man. 

Zijn vader koos voor Rome en zijn Joodse moeder stond voor Jeruzalem. Rome en Jeruzalem waren dus twee beladen plaatsnamen die voor Mulisch een oedipale connotatie hadden, en zo verbonden waren geraakt met zijn mentale ineenstorting eind jaren veertig. Maar een ineenstorting kan ook een doorbraak zijn, een unieke openbaring die zich alleen aan jou voltrekt terwijl je schrijft. Schrijven was voor Mulisch een voortdurend zichzelf transformerend proces. Hij ervoer dit proces als een aanhoudende poging om de door zinnen heen te breken naar de onbekende en geheimzinnige ruimte van een roman. Dat pogen om aan de bestaande werkelijkheid te ontsnappen voltrok zich zowel dankzij als in weerwil van hemzelf. 

Dat laatste geldt in wezen voor elke schrijver. Ondanks de ogenschijnlijk bewuste sturing van de auteur lijkt een tekst zich vaak als vanzelf te vormen.  Alsof er in de woorden een onderstroom meeschrijft –  je zou dat het het onbewuste kunnen noemen -, dat zich ongevraagd mengt in de ordening van de zinnen. In die vervlechting van bewust en onbewust schuilt een paradoxaal vermogen: in bijzondere omstandigheden kan het proces van schrijven de deur openen naar de uitbraak van een psychose, maar het kan evengoed de vluchtweg bieden om er weer uit te komen, om die ervaring te herscheppen in literatuur of filosofische beschouwing.

Een psychose kan directe toegang bieden tot een sacraal register van de werkelijkheid. Of – in de termen van Mulisch – tot het domein van het magische en occulte. Het is mogelijk een terugkeer naar een numineuze laag van ervaring, ouder dan wat wij tegenwoordig religie of spiritualiteit noemen. Zo’n ervaring kan het leven geheel op zijn kop zetten, maar ook het beeld van de werkelijkheid ingrijpend veranderen. Mulisch sprak over ‘de mythische psychofysische kosmos die een mens van binnen en buiten omgeeft.’ (Twee opgravingen,1994) Dat is precies de nieuwe realiteitservaring die een psychose tot stand kan brengen.

Het was alsof Mulisch al schrijvend aan de roman archibald strohalm iets van de intense stroom had ervaren zoals hij die eerder zelf in zijn psychose had beleefd. “Ik gebeur!”, zo had Strohalm in de aanloop van zijn psychose uitgeroepen, alsof taal en leven samenvielen in een beweging die niet te beheersen is.  Alles wordt dan stroom, alles gebeurt.

De invloed van Willem Exel 

Je kunt de roman archibald strohalm lezen als het verslag van een psychose. Maar de vraag is dan: berust het verhaal op fantasie of berust het op enigerlei wijze op autobiografische gegevens? Mulisch heeft daar nadien van alles over gezegd en geschreven. Zeker is dat eind jaren veertig zijn geestelijk leven uit balans raakte. In 1947 was hij in de ban geraakt van de godsdienstprofeet en ‘gnosticus’ Willem Exel. Uiteindelijk kreeg hij ruzie met hem omdat hij zelf ook een profeet wilde worden, zoals hij in Voer voor psychologen laat weten. Waarschijnlijk onder invloed van deze Exel had Mulisch zelf ook ‘het Licht gezien’. Hij wist en begreep ineens alles. Wie was die wonderlijke Willem Exel?

In een interview met Simon Vinkenoog in 1960 spreekt Mulisch over ing. H.W. Exel, ‘een profeet uit de Amsterdamse Leidsekruisstraat,’, waar zich in de jaren zestig op nummer 5 het Psychisch Cosmisch Centrum bevond. In dat interview wordt Exel omschreven als ‘een mengel van Jeremia, Raspoetin, Plotinus, Bolland en Mary Baker-Eddy.’  Wekenlang zou Mulisch in Exels onvergetelijke huis gelogeerd hebben, waar hij leefde ‘met een totale inzet in halfwaanzinnige regionen van extase, ‘inspiraties’, lezingen, aanhangers, aanhangsters, groteske spektakels en pandemoniums, waar soms de politie aan te pas kwam.’ Elders spreekt Mulisch over Exel als een esoterisch denker die woonde in een grote villa aan de Amstel. In Mijn getijdenboek (1975) schrijft Mulisch:

‘Terwijl ik bij Exel rondhing, begon ik aan een boek dat Memoires van een waanzinnige moest heten. Een gepensioneerd waanzinnige keek terug in zijn leven in gekkenhuizen en ontvouwde zijn theorieën. Maar toen ik ze begon op te schrijven, vond ik ze eigenlijk helemaal niet zo gek, – integendeel, ik was de waarheid op het spoor! Met een knal sprong de kurk weer van de fles, de geest vloog er uit.’ 

In Mijn Getijdenboek van Mulisch staat ook een foto van Exel afgedrukt.  Volgens Het Gemeentearchief Amsterdam leefde de elektrotechnicus en evangelist Ing. Willem Exel van 1903 tot 1970. Verder wordt daar vermeld dat hij rond 1950 lezingen gaf over onderwerpen als De wonderlijke bouw van het universum en De atoomsplitsing in de geest onder andere in de bovenzaal van Hotel Americain. 

In Het seksuele bolwerk (1973) laat Mulisch weten, dat hij in 1947 de twee dikke delen van Ouspensky’s Een nieuw model van het heelal in één etmaal achter elkaar had uitgelezen. In dit boek heeft Mulisch mogelijk een bevestiging bevonden voor het idee dat extreme ervaringen, die volgens de psychiatrie als pathologisch worden beschouwd, in wezen ontdekkingen kunnen zijn geheime geheime of van een verloren gegane kennis, waarin het rationele en het irrationele in een andere onderlinge verhouding staan dan in het normale bewustzijn. 

Ouspensky sprak over kosmische octaven, over intervallen van het heelal en de macht van het getal.  Voor de jonge Mulisch klonken zulke gedachten letterlijk als muziek in de oren. In dit verwarde brouwsel van analogieën ontdekte hij een soort spiritueel fatalisme. ‘Alles gebeurt,’ schreef Ouspensky.  Alles wat een mens overkomt, alles wat door middel van hem gedaan wordt, alles wat van hem uitgaat — dat alles gebeurt.

Naar aanleiding van de schaarse gegevens over Willem Exel heb ik ook zelf gepoogd wat meer over hem te weten te komen. Zo heb ik een oproep geplaatst om in contact te komen met eventuele nabestaanden of mensen die hem nog gekend hebben.  Aanvankelijk leverde dit weinig op,  maar toen ik me wat dieper in de figuur van Exel ging verdiepen, kwam ik er bij toeval achter dat er een privé-archief van Exel blijkt te bestaan, met daarin fragmenten, geluidsopnamen en vertalingen die dateren uit de tijd dat Exel ook in Duitsland lezingen gaf. Het werd mij medegedeeld door iemand die op mijn weblog reageerde, maar zelf anoniem wil blijven. Dit archief heb ik zelf ook niet mogen inzien, maar uit de communicatie die hieruit voortkwam, kon ik concluderen dat Mulisch door Exels denken op de grens van een wereld was gestuit die zijn verbeelding ver te boven ging. 

Deze nieuwe gegevens over de relatie die Mulisch destijds met Exel moet hebben gehad, zijn voor mij niet te checken, maar ook niet zonder gewicht. Sommige van de nog bestaande archiefstukken van Exel zijn inmiddels bij Mulisch’ biograaf Onno Blom beland. Maar de gegevens waar hij over kan beschikken, zijn nog summier. Ik ben benieuwd hoe Blom deze gegevens in zijn biografie zal gaan duiden. Hij liet mij weten dat hij benieuwd was waarop ik mijn theorie baseer dat Mulisch psychotisch is geweest. In de beknopte levensschets van Mulisch De wondergrijsaard (2020) citeert Blom Mulisch’ eigen woorden over ‘de sterrenregen’, waar hij rond 1950 in terecht was gekomen, zonder verder commentaar of enige duiding, laat staan dat Blom hierbij het woord “psychotisch” hanteert.

In het archief van Exel zouden zich ook geluidsopnamen bevinden, waarin verteld wordt dat Mulisch zich schaamde voor deze periode uit zijn leven, en daarom in latere publicaties met Exel heeft afgerekend. Nog belangrijker, er wordt expliciet gezegd dat Mulisch destijds psychisch in de war was. Dit laatste zie ik als een bevestiging van mijn theorie over de psychotische periode van Mulisch. 

Uit dit archief is ook een verhaal afkomstig dat Exel op de Krim zou zijn geweest, waar hij Ouspensky en Gurdjieff had leren kennen. Onduidelijk blijft of Exel daar Ouspensky en Gurdieff persoonlijk heeft ontmoet of dat hij hier alleen hun werk leerde kennen. Zeker is wel dat zich op de Krim een “Ouspensky-klooster” bevindt dat vermoedelijk in de achtste of negende eeuw door Byzantijnse monniken is gesticht. Dit klooster, waarvan de naam overigens geen direct verband heeft met de goeroe P. D. Ouspensky, is deels uitgehouwen in de rotsen en fungeert als bedevaartsoord.

Waanzin en literatuur

Een rode draad in het oeuvre van Mulisch is de raadselachtige verhouding tussen het rationele en het irrationele. Hij wilde het irrationele inkaderen binnen het domein van de ratio, en tegelijkertijd voortdurend het raadsel vergroten. Dat lijkt een spagaat, maar getuigt ook van een fascinatie voor een intrinsiek verband van de tegendelen, het wonder van de paradox of het begrijpelijke van tegenstrijdigheden. Dat was ook wat Ouspensky gefascineerd moet hebben, een osmose tussen het rationele en het irrationele, die ook een ander licht kan werpen op de waanzin.  In Een nieuw model van het heelal schrijft Ouspensky hierover het volgende: 

‘Dit overzicht van het streven der mensheid om tot het gebied van het onbegrijpelijke door te dringen, is vooral in deze tijd belangwekkend, nu de psychologische studie van toestanden, die lang als pathologisch werden beschouwd, hun kenniswaarde heeft erkend, d.w.z. het feit, dat de mens in deze bewustzijnstoestanden kan weten, wat in de gewone toestand ontoegankelijk voor hem is. Maar deze studie is stil blijven staan en niet verder gegaan.’

Dit lijkt op het eerste gezicht wat op een herwaardering van de psychotische geestestoestand, zoals die nadien gepropageerd werd vanuit de zogeheten anti-psychiatrie. Een psychose is hoe dan ook meer dan alleen een dramatische ontsporing van de geest. Bij de schrijvende psychoticus is het een zich ‘al schrijvend’ ontwikkelende gedachtevlucht. Het schrijven manifesteert zich dan in zijn kale gedaante; de taal wordt autonoom, los van representeren van betekenissen, en gaat betekenis letterlijk in het hier en nu uit-drukken.  Veel van deze linguïstische kenmerken zijn in de taal van Archibald Strohalm te herkennen als hij zelf psychotisch wordt.  

Het poppenspel dat aan het slot van deze roman wordt opgevoerd, verschijnen levende handen naast de poppen, en uiteindelijk ook het hoofd van Strohalm zelf, die voorafgaande aan zijn ondergang wartaal begint uit te slaan: 

‘Geloof je, riep archibald door de zich snel verhevigende onrust, zonder zijn ogen van Hansworst af te wenden, – maar bij de rest brak zijn stem bij ieder woord ver- der in elkaar, ‘dat het zinloos is wat je doet aiolos’ zoon zou je weten dat het zin- loos is wat je wat doet wat je doet zinloos steeds weer en zinloos zinloos zo je doet zinloos wat doe je zoonlis linzoos doen we inzolos en solozin is wat je doet sisufos je doet wat is wat je doet is…’ 

Inderdaad, dit is wartaal, maar wat is wartaal als er een methode in zit? In de psychose verandert de taal wezenlijk van karakter. Ze wordt niet langer een middel om iets te beschrijven, maar een kracht die zelf een werkelijkheid schept. Woorden zijn geen namen of aanduidingen meer, maar daden die iets in gang zetten, alsof ze rechtstreeks in de werkelijkheid ingrijpen of deze zelfs transformeren. Daarmee verdwijnt uiteindelijk de grens tussen verbeelding en realiteit.

Taal transformeert dan ook in nieuwe structuren: glossolalie en echolalie bijvoorbeeld.  Vaak schrijft de psychoticus in een soort klanktaal, die soms aan experimentele poëzie doet denken. Soms ook is het slechts een stoet van letters, ogenschijnlijk afkomstig uit verschillende alfabetten, nu weer klein dan weer groot geschreven, als abracadabra in het kwadraat die zich als vanzelf formeert.  

Met de romanfiguur Archibald Strohalm creëerde Mulisch een eigen psychotische dubbelganger, waarna de auteur – als spelbreker van dit fictieve gebeuren – de hoofdfiguur uiteindelijk kon bedanken voor de verlossing die het schrijven van deze roman bij hemzelf teweeg had gebracht. Zo kan een psychose uiteindelijk ook literatuur voortbrengen, althans in de verbeelding van een roman. Maar volgens Mulisch had het literaire een zelfstandige waarde, los van een persoonlijke problematiek van de auteur.  

Heeft Mulisch echt een psychose gehad? 

Bij dit alles rijst natuurlijk de vraag of de roman archibald strohalm een exacte weergave is van een psychose zoals die zich bij de auteur voltrok, of slechts een literaire verwerking daarvan of misschien zelfs grotendeels gebaseerd is op fictie. In hoeverre is de verbeelding hier met de autobiografische feiten aan de haal gegaan? Of juist niet, en is het verhaal een redelijk exacte weergave van de autobiografische feiten?

Er zijn aanwijzingen die wijzen op een doorleefde psychose als bron voor de roman. Hoe kon Mulisch als 24-jarige anders zo’n levendige beschrijving geven van de symptomen van een geestelijke ineenstorting? Natuurlijk zou hij hierover gelezen kunnen hebben in bestaande vakliteratuur, maar die blijft doorgaans beperkt tot beschrijvingen in louter psychiatrische termen. In het Mulisch-onderzoek wordt de vraag of Mulisch zelf psychotisch was nergens expliciet aan de orde gesteld. In zijn grondige studie over het werk van Mulisch in de jaren vijftig – De furie van het systeem (1988) vermeldt ook E.G.H.J. Kuipers geen andere gegevens over deze kwestie dan die door Mulisch zelf worden vermeld. Kuipers gebruikt wel letterlijk de woorden ‘psychose’ en ‘schizofrenie’, maar alleen als het om Archibald Strohalm zelf gaat. 

Bij de uiteenlopende interpretaties van deze roman passeert bij Kuipers van alles de revue, zoals de roman-technische aspecten, de problematiek van het wisselende vertelperspectief, de grenzen tussen werkelijkheid en fictie binnen de autonomistische literatuuropvatting, en zelfs de vooroorlogse problematiek van vorm of vent, maar verwijzingen naar wetenschappelijke literatuur over de psychose met de daarbij optredende verschijnselen als wanen, hallucinaties en de-realisatieprocessen blijven binnen de literatuurkritiek, en ook binnen de uiterst grondige studie van Kuipers achterwege. 

Over de roman archibald strohalm is altijd veel gespeculeerd. De cryptische inhoud geeft daar ook alle aanleiding toe. Het zijn het vooral letterkundigen geweest die zich aan de interpretatie hebben gewaagd, maar dan doorgaans bleven steken in een duiding in algemene zin. De roman zou gaan over de bronnen van de waan, over het mechanisme van de voorstelling, over het vliegwiel van de imaginatie dat zomaar op hol kan slaan. Maar dat op hol slaan van de gedachten is ook eigen aan een psychose. Waarom zou je dan niet mogen verwijzen naar een autobiografisch gegeven van de auteur dat overduidelijk in die richting wijst?

In de vele interviews die Mulisch gaf, verzette hij zich vaak heftig als de interviewer verbanden ging leggen tussen Mulisch’ persoonlijke leven en de inhoud van zijn romans. Berucht in dit geval zijn de radiogesprekken met Nol Gregoor, die in 1964 gebundeld werden. Gregoor bleef in zijn vragen aandringen op verbanden met voorvallen in Mulisch’ privéleven. Hij vroeg ook naar gebeurtenissen die bepalend zouden zijn geweest voor het ontstaan van zijn schrijverschap. Bij elke poging wees Mulisch hem op strenge wijze terecht. Zoiets was volgens Mulisch beslist niet het geval.  Achteraf bezien is het wonderlijk dat Gregoor er van alles bij haalde, vooral ook zaken die Mulisch in zijn autobiografische geschriften zelf had onthuld, maar niet op het idee kwam om een vraag te stellen over de psychotische periode van Mulisch rond 1950, en het mogelijke verband met het ontstaan van zijn schrijverschap. Was dit een blinde vlek of een taboe? 

Interpretatie is blijkbaar de grote valkuil voor een literair criticus. Voor je het weet, ga je dingen zien die er helemaal niet zijn. Hoe dan ook, van juni 1949 tot mei 1950 werd Mulisch overvallen door een vulkanische uitbarsting van openbaringen en filosofische visioenen. In Voer voor psychologen (1961) schrijft hij over deze roerige periode voorafgaande aan de tweede versie van archibald strohalm het volgende : 

‘Wij schrijven 1949. Ik was in een sterrenregen terecht gekomen. In mijn hoofd brandden Bengaalse vuren, steenrode, Pruisisch-blauwe, zonwitte, sommige zo zwart als vogels; mijn handen vonkten wanneer ik iets aanraakte; waar ik liep werd de grond verschroeid. In winkels gaven klanten mij voorrang, trams stonden klaar wanneer ik bij de halte aankwam, spoorwachters hielden hun bomen half geopend en wachtten tot ik gepasseerd was. Zeldzame boeken, die ik plotseling nog had, vond ik dezelfde dag in antiquariaten, en ook vrouwen liepen mij ieder gewenst ogenblik in de armen; – nu begreep ik het ‘succes’ van E.. Een gebied, dat om alle psychologische of theologische naamgevingen lacht, ejaculeerde honderden da- gen achtereen in mijn bestaan. Ik wist alles. Ik begreep alles. Van de vroege ochtend tot de late avond waren mijn uren gevuld met een koortsachtig noteren van inzichten, visoenen verlichtingen, euforisaties, alles van een intensiteit en zekerheid, waarvan ik later in archibald strohalm heb getracht een beeld te geven. ’

In zijn beknopte levensschets van Mulisch De wondergrijsaard (2020) citeert Onno Blom Mulisch’ eigen woorden over ‘de sterrenregen’ waar hij rond 1950 in terecht was gekomen, zonder verder commentaar of enige duiding, laat staan dat Blom hierbij het woord “psychotisch” hanteert.  En in Mijn getijdenboek schrijft Mulisch : 

’(Toen) ik inderdaad begon samen te vallen met mijn oorspronkelijke “waanzinnige”, redde ik het vege lijf door de last af te wentelen op de schouders van Archibald Strohalm, de held van mijn onvoltooide novelle. Het aanvankelijke verhaal – in de eerste hoofdstukken nog te herkennen – kreeg nu een heel andere wending, en het werd een roman.’

En uit een interview waaruit geciteerd wordt door Hans Düting in Profiel Harry Mulisch (2008)


‘Ik moet een transcendente draai aan het boek hebben gegeven. Ik was vermoedelijk knetter, [toen hij het schreef] ja. Maar ik kende de neiging niet om dat om te zetten in een naturalistische vertelling, zoals Reve. Maar het boek heeft absoluut psychotische trekjes. Archibald Strohalm heeft mijn kruis op zich genomen.’ 


Vervolgens wordt wonderlijk genoeg niet de vraag gesteld wat dat ‘knetter zijn’ van Mulisch precies betekende. Een bewijs temeer dat literatuurcritici geïnteresseerd zijn in literatuur en niet zozeer in psychiatrie. In plaats daarvan, vraagt Fransen wat er volgens Mulisch ‘psychotisch’ was aan Archibald Strohalm, waarop Mulisch antwoordt: 

‘Die uitstorting van inzichten hoe de wereld in elkaar stak. Die obsessie van Archibald Strohalm om in zeven boeken zijn wereldbeeld vorm te geven. Dat wou ik ook en dat ging dus mis. Om als het ware mijn vege lijf te redden, heb ik toen maar dat boek geschreven. Maar het project zelf ben ik nooit vergeten.’ 

Zo blijft de vraag onbeantwoord of Mulisch’ eigen ervaring van ‘een uitstorting van beelden hoe de wereld in elkaar stak’ in psychiatrische termen te benoemen valt. Het lijkt erop of iedereen, inclusief Mulisch zelf, om dat hete hangijzer heen heeft gedraaid. In een interview in 1959 met Jessurun d’Oliveira zei Mulisch hierover nog het volgende: 

‘A.S. was een door visioenen, euforisaties overstroomde loudspeaker, en misschien dat dat destijds met mij het geval was. […] Het zal een boek blijven voor een klein groepje mensen die in dezelfde situatie verkeren als ik toen. En dat is een situatie op het randje.’ [..] Het was een brave novelle die, toen bij mij de onzin doorbrak en ik Hegel ontdekte en alles begreep en het gekkenhuis of hoe je het noemen wilt (lachje) dicht naderde, mij geholpen heeft daaraan te ontkomen, niet? Ik vond een vat waar ik het in kon werpen.’ 

Tot slot, in het nawoord op een lezing Op weg naar de mythe uit 1953, waarvan de tekst pas in 1994 in druk verscheen in de bundel Twee opgravingen, spreekt Mulisch over een map met vroege geschriften, waarop als titel vermeld stond: De zeven geschriften van een vogelverschrikker. Die titel zou verwijzen naar Archibald Strohalm, die zijn filosofische openbaringen ook in zeven boeken op schrift wilde stellen. En dan schrijft Mulisch: 

‘En dat wijst weer terug naar de hectische, rijkelijk psychotische ideeëncataract, die mij in 1949 had overvallen en waarvan ik de schriftelijke neerslag in 1958 niet heb verbrand, na verscheidene latere pogingen om het materiaal in mijn macht te krijgen, kon ik het de lezer daarmee pas in 1980 aanzienlijk lastiger maken: De compositie van de wereld.’

Maar wat is dat toch, dit al eerder genoemde ‘ideeëncataract’? Het woord ‘cataract’ heeft twee betekenissen. Het staat voor een vertroebeling van de ooglens die het scherp zien vermindert, maar ook voor een onbevaarbare stroomversnelling in een rivier, op weg naar de afgrond van een waterval. Die laatste betekenis past Mulisch ook toe als hij het woord ‘cataract’ gebuikt in zijn romans. In Hoogste tijd (1985) bijvoorbeeld, waar hij aan het slot, als de hoofdpersoon gaat sterven, spreekt over ‘de omhelzing van een cataract, waar de afgrond zich opent om hem te ontvangen.’ Was er nu daadwerkelijk sprake van een psychose of toch niet? Was Mulisch soms huiverig om deze psychische aandoening direct bij de naam te noemen? Wellicht wilde hij niet het imago van een voormalig psychiatrisch patiënt op zich laden, zoals Gerrit Achterberg dat zijn leven lang moest meetorsen. 

Literatuur en de taal van de psychoticus 

Het valt moeilijk te ontkennen dat de taal van de romanfiguur Archibald Strohalm de bijzondere kenmerken verraadt van het psychotisch taalgebruik. Naar die bijzondere uitingsvormen van de taal wordt tegenwoordig onderzoek gedaan waarbij gebruik wordt gemaakt van kunstmatige intelligentie.  AI-processen van taalverwerking en machine learning hebben het mogelijk gemaakt om gesproken taal te screenen op symptomen van psychiatrische stoornissen. De afwijkende vormen van taalgebruik die hierdoor worden veroorzaakt, zijn dan te herkennen aan afwijkingen in de structuur van de taal, zoals de syntaxis, de grammatica, maar ook op het vlak van de betekenis: de semantiek.

In 2023 verscheen het proefschrift van de Janna de Boer, waarin zij het fenomeen van de psychotische hallucinatie onderzoekt vanuit een psycho-linguïstische benadering. Het onderzoek van De Boer beperkt zich vooralsnog tot incoherenties in het mondelinge taalgebruik van psychiatrische patiënten met een stoornis in het spectrum van de schizofrenie. De taal van het geschreven woord komt in haar onderzoek niet aan bod. Dat is jammer, want voor de vergelijking tussen psychotische vormen van het zogeheten ‘automatisch schrijven’ en de literaire vertaling daarvan geeft haar betoog weinig concrete aanknopingspunten. De roman archibald strohalm zou een mooie testcase zijn geweest om eventueel onderzoeksresultaten vanuit de linguïstiek te toetsen.

Al met al heeft het er alle schijn van dat de psychotische ervaring van Mulisch, zoals die zijn beslag kreeg in de roman archibald strohalm, bepalend is geweest voor het ontstaan van een belangrijk aspect van zijn latere schrijverschap, namelijk dat hij zichzelf voortdurend wilde transformeren in een ‘roman-werkelijkheid’. Mulisch wilde leven in een mythische vertaling van zichzelf. Het schrijven van een roman bood hem de mogelijkheid om een soort absolute werkelijkheid te creëren, die voor hem zelf ‘werkelijker’ was dan de ‘echte werkelijkheid’. 

In de commentaren op de roman archibald strohalm is gewezen op het feit dat Mulisch hier ‘de auteur’ als metafoor gebruikt voor ‘God’, die als Schepper zelf ook geschapen wordt door zijn schepselen. Die wederkerigheid tussen subject en verbeelding, gaat ook op voor de psychotische waan. Een psychose overkomt je. Je raakt erdoor voor een bepaalde tijd in een andere werkelijkheid, waarna je verdere leven door deze uitzonderlijke ervaring ingrijpend zal worden beïnvloed. Na een psychose ben je niet meer dezelfde als voorheen. De ex-psychoticus is geneigd om deze extreme ervaring achteraf als een beslissend keerpunt te zien dat in de herinnering ook telkens weer terugkeert. Dat terugkeren in de herinnering heeft een psychose gemeen met een trauma. 

In een artikel dat in 2024 verscheen in De Parelduiker beweert Paul Gellings dat Mulisch getraumatiseerd was door een oorlogservaring. In 1945 ontkwam hij als jongen van zeventien op het nippertje aan een schietgrage Duitse patrouille. De angstaanvallen die hieruit voortkwamen zou Mulisch verwerkt hebben in Het stenen bruidsbed (1959) en De aanslag (1982). Ze zouden ook tot uiting zijn gekomen in de doodsangst die Mulisch overviel bij het sterfbed van zijn vader.  Als deze verbanden op waarheid berusten, dan betreft het hier inderdaad een traumatische ervaring, maar een trauma is ook wezenlijk iets anders dan een psychose. Een psychose is geen geestelijke verwonding, maar een intens geestelijk gebeuren, een doortocht naar een andere ervaring van de werkelijkheid, een andere bestaansruimte.  

Mulisch en de psychiatrie

In de eerste decennia na de oorlog kleefde er nog een aanzienlijk stigma aan psychische problemen. Mensen waren over het algemeen terughoudend om openlijk over hun eigen ervaringen op het terrein van de geestelijke gezondheid te praten, laat staan te schrijven. Wellicht heeft ook dat bijgedragen aan de terughoudendheid van Mulisch – en ook van zijn critici – ten aanzien van zijn vroege psychotische ervaringen.  Voor zover valt na te gaan is Mulisch ook bij geen enkele psychiater in behandeling geweest. 

Er is ook nooit een psychiater geweest die vanuit zijn vakgebied een beschouwing heeft gewijd aan het (vroege) werk van Mulisch, dat toch alle aanleiding geeft tot het leggen van verbanden met de psychiatrie. Dit in tegenstelling tot het werk van Gerard Reve en zeker Simon Vestdijk, die in zijn leven 52 maal depressief is geweest. Aan beiden zijn psychiatrische beschouwingen gewijd, bij Reve door Jan Groothuyse en bij Vestdijk door Andries van Dantzig. Maar waarom is nooit iemand op het idee gekomen om een studie aan het werk van Mulisch te wijden vanuit het perspectief van de psychiatrie?

Door mij te verdiepen in het werk Mulisch ontdekte ik dat zijn manier van schrijven, en vooral ook het ontstaan van zijn schrijverschap, een bijzonder verhaal vertellen over de psychose als ‘integrerend desintegratieproces’, waarbij de taal op zichzelf een belangrijke rol speelt. Medische verhandelingen over de psychose focussen doorgaans op de psychische symptomen op de korte termijn. Ze besteden weinig aandacht aan het geestelijk langetermijnperspectief in termen van groei en ontwikkeling. Als je uitzoomt naar de ontwikkelingsgang in een mensenleven of naar een breukvlak in de cultuur, neemt de psychose een andere gedaante aan. 

Dat gegeven staat centraal in mijn essay De waan van het schrijven, Harry Mulisch en de creatieve psychose. Schrijven was voor Mulisch, zoals hij later concludeerde, primair een gebeuren in de tijd dat zich voltrekt in het schrijfproces als zodanig. Over het proces van het schrijven schreef Mulisch in Voer voor psychologen:‘Het schrijven geen weergave is van iets dat gebeurd is, maar iets dat gebeurt.’ En in het oeuvre dat daarna ontstond, voltrok zich volgens hem ‘een verstening’ van de tijd. Wat geschreven is, wordt eeuwig. Tegelijk was het schrijven voor Mulisch een onderzoek – door middel van de verbeelding – naar de grenzen tussen literatuur en werkelijkheid. Alleen al in die intentie gaat een overeenkomst schuil met de psychose als een mechanisme van de verbeelding. Een psychose is immers in wezen een osmose tussen waan en werkelijkheid.

In studies over Mulisch wordt dit structurele verband met de psychose niet gelegd omdat men zich voornamelijk richt op de literatuur-technische aspecten van de roman, zoals het spelen met de vertelinstantie, de gehanteerde tijdvorm en de verschillende gelaagdheden in het verhaal: het structurele, referentiële, psychologische, filosofische en poëtologische verhaalniveau. De structuur van de psychose is een blinde vlek in de literatuurkritiek, zoals omgekeerd psychiaters doorgaans weinig oog hebben voor de intrinsieke verbanden tussen het proces van schrijven en het ontstaan van een psychose, laat staan voor het bredere kader van de literaire creativiteit, waarin de psychose opnieuw kan worden bezien.