‘Geert Wilders en zijn beweging zijn het prototype van hedendaags fascisme. En daarmee zijn zij niets anders dan de logische politieke consequentie van een maatschappij waar wij allen verantwoordelijk voor zijn. Dit hedendaags fascisme is opnieuw het gevolg van politieke partijen die hun eigen gedachtegoed verloochenen, intellectuelen die een gemakzuchtig nihilisme cultiveren, universiteiten die deze naam niet waardig zijn, de geldzucht van de zaken wereld en de massamedia die liever de buikspreker van dan een kritische spiegel voor het volk zijn…… Dit zijn de gecorrumpeerde elites die de geestelijke leegte cultiveren waarin het fascisme weer groot kan worden.’
Vijftien jaar geleden schreef filosoof Rob Riemen dit in zijn pamflet De eeuwige terugkeer van het fascisme (2010). Nu, in aanloop naar de Tweede Kamerverkiezingen van 29 oktober a.s., voelt een groot deel van de samenleving hetzelfde onbehagen. Sommigen zien parallellen met het onbehagen in de jaren dertig en vrezen een heropleving van fascistische tendensen. Maar de vraag is of het ook zo ver zal komen. Een feit is wel dat Hitler in 1933 via verkiezingen aan de macht kwam. En in Amerika zien we hoe Trump – eenmaal democratisch gekozen – de democratie stap voor stap uitholt. De vergelijkingen met het interbellum waarschuwen ons vooral voor een sluimerend proces van radicalisering, in plaats van een plotselinge machtsgreep.
Riemen definieerde het fascisme destijds als “de politisering van de geestesgesteldheid van de rancuneuze massamens”. In zijn analyse van het fascisme keek hij nadrukkelijk naar het interbellum. Zijn betoog verwees naar denkers als Karl Kraus, Thomas Mann, Paul Valéry, Max Scheler en Menno ter Braak, met Ortega y Gasset centraal: de massa-mens, de massa-maatschappij, zoals beschreven in De opstand der horden. Ook de geest van Huizinga, opvallend genoeg niet geciteerd door Riemen, klonk door in zijn observaties: de teloorgang van waarden, de oppervlakkigheid van cultuur, de sluimerende bacil van fascisme die Camus in La Peste al beschreef.
Volgens Riemen is de hedendaagse massamens vooral op zoek naar lawaai, sensatie en voortdurende prikkels. Het oppervlakkige karakter van onze samenleving – fascinatie voor maakbaarheid, gemak, celebrity’s, roes en verafgoding van jeugd – weerspiegelt een diepe beschavingscrisis. Moraal en cultuur vervagen; cultura animi, de cultuur van de ziel, verdwijnt. Ondanks technische vooruitgang en materieel comfort wordt de mens niet wezenlijk gelukkiger. Het ideaal van gelijkheid heeft geleid tot een algemene rancune tegen alles wat ingewikkeld, moeilijk of elitair is. Subjectieve beleving vervangt absolute waarden, en de grootste boosheid richt zich op kennis, diepgang en verantwoordelijkheid.
Wilders’ retoriek over de islam kan in dit kader volgens Riemen beter worden gezien als een symptoom dan als de kern van het probleem. Volgens Riemen ligt het fascisme niet buiten ons, maar binnen ons eigen huis. Het gevaar schuilt in eigen gedrag, eigen elites en eigen politiek. Fascisme manifesteert zich via ressentiment, zondebok-denken en het gebruik van de leugen als wapen: vroeger de eeuwige Jood, nu de eeuwige Moslim. Het is een houding die fundamenteel strijdig is met de kernwaarden van onze beschaving. Riemen haalt het Oude Testament aan: ‘Gij zult uw vreemdeling liefhebben, want gij zijt vreemdelingen geweest in Egypte’ (Dt. 10:19).
Wat nu opvalt, is dat de crisis van beschaving zich niet alleen via politieke retoriek toont, maar ook in het publieke debat zelf. Het inhoudelijk debat wordt steeds vaker verdrongen door demonisering en simplistische framing. Destijds debatteerden intellectuelen als Menno ter Braak en Anton van Duinkerken kritisch en inhoudelijk. Vandaag lijkt het debat te zijn gereduceerd tot sensationele uitspraken en populistische confrontaties. De teloorgang van serieus debat is het meest zichtbare symptoom van onze beschavingscrisis.
De teloorgang van onderwijs en kennis, de fascinatie voor oppervlakkige prikkels en celebritycultuur, de angst voor de dood, de infantiliserende verafgoding van jeugd en de vergetelheid van diepere wijsheid, vormen allemaal tekenen van een beschavingscrisis die zelfs de financiële crisis overstijgt: het is primair een morele crisis. Mensen worden in de steek gelaten door onderwijs, zakenleven en zowel linkse als rechtse elites. De geestelijke infrastructuur van onze samenleving – kennis, cultuur, debat – wordt systematisch uitgehold.
De waarschuwing van Riemen klinkt als een echo uit het verleden door in de context van de komende verkiezingen: fascisme ontkiemt niet alleen buiten ons, maar juist binnen onze eigen instellingen, gewoontes en politieke cultuur. Het centrale kenmerk is ressentiment, het zoeken naar een zondebok, en de manipulatieve kracht van de leugen. De dreiging manifesteert zich langzaam, sluimerend, totdat de omstandigheden het mogelijk maken dat zij zichtbaar wordt. Het fascisme van nu is niet identiek aan dat van de jaren dertig, maar het deelt dezelfde wortels: geestelijke leegte, oppervlakkigheid en een maatschappij die inhoudelijke confrontatie en zelfreflectie verwaarloost.
De geschiedenis van het interbellum, de lessen van Huizinga en Camus, en de analyses van Riemen bieden een waarschuwing die nog steeds geldt: fascisme ontkiemt niet alleen buiten ons, maar juist binnen onszelf en onze instellingen. Alleen door inhoudelijk debat, kritisch denken en morele reflectie kunnen we de geestelijke basis leggen waar een gezonde democratie op kan voortbouwen. Het pamflet van Riemen bevat nog altijd een alarmerend betoog. Toch vraag ik me af of je met dit soort verketteringen van het hedendaagse populisme niet het paard achter de wagen spant. Geert Wilders is beslist geen Hitler, en je kunt je afvragen – wat Rob Riemen destijds beweerde – of Wilders en zijn beweging het prototype van hedendaags fascisme zijn. Dat lijkt mij zwaar overdreven, om niet te zeggen absurd. Bovendien, dit soort demonisering kan zomaar leiden tot geweld. Dat hebben we destijds met Pim Fortuyn gezien.
Ik zal nooit op Wilders stemmen, maar ik stoor me aan de wijze waarop hij door zijn politieke tegenstanders wel eens wordt afgeschilderd. De demonisering van Wilders staat inmiddels niet op zichzelf. In september 2025 stelde HP/De Tijd dat Wilders’ fascistische retoriek steeds meer mainstream wordt. De auteur wees op de normalisering van extreemrechtse standpunten en de acceptatie van Wilders’ retoriek in het publieke debat. Terzelfder tijd waarschuwde Ilja Leonard Pfeijffer dat Nederland steeds verder afglijdt naar een extreemrechtse, repressieve staat. Hij stelde dat het bagatelliseren van fascistisch geweld en het criminaliseren van antifascisme wijzen op een fascistische tendens. Pfeijffer concludeerde: “Een land dat antifascisme verbiedt, is een fascistisch land.”
Maar door het populisme onmiddellijk te demoniseren als fascisme, wordt het onderling gesprek in feite onmogelijk gemaakt, en voelen zijn aanhangers zich alleen maar bevestigd in hun overtuiging dat de ‘oude elite’ hen niet begrijpt of niet serieus neemt. De werkelijke uitdaging ligt juist in het begrijpen van de voedingsbodem van dat ressentiment, zonder het te vergoelijken. Het morele vacuüm dat Riemen destijds aanwees, geldt nog steeds en beperkt zich net tot de populistische bewegingen; het strekt zich uit tot de hele cultuur, inclusief de liberale middenklasse die haar idealen van rationaliteit en vooruitgang te vanzelfsprekend is gaan vinden. Fascisme, zoals Riemen het opvatte, is geen historisch etiket maar een geestestoestand: het verlies van maat, waarheid en innerlijke beschaving. Die toestand kan zich zowel aan de randen van het politieke spectrum als in het centrum van de macht voordoen.
Juist daarom is morele verontwaardiging niet genoeg. De verdediging van de democratie begint niet met het demoniseren van het populisme maar met het oefenen van zelfkennis. De waarschuwing is niet dat het fascisme terugkeert in de gedaante van één man of één partij, maar dat het overal opnieuw kan ontstaan waar de geestelijke waakzaamheid verslapt.
