Voor Nietzsche was de mens een onvoltooid dier: een wezen dat zijn instinctieve natuur heeft losgelaten zonder een nieuwe natuur te vinden. In dat verlies schuilt zowel zijn tekort als zijn vrijheid. Daardoor is hij gedoemd én begiftigd met de taak zichzelf steeds opnieuw uit te vinden. Zijn essentie is juist dat hij geen vaste essentie heeft — dat hij een open project is, een wordend wezen zonder voltooiing.
Kunstmatige intelligentie zal die leegte niet vullen, maar haar juist scherper zichtbaar maken. Hoe meer wij onze vermogens uitbesteden aan machines, hoe dieper het raadsel van het mens-zijn wordt. Niet zozeer omdat de mens door AI wordt overtroffen, maar omdat hij zichzelf daarin weerspiegeld ziet als dat wat principieel onaf is. De komst van AI bevestigt niet de vervanging van de mens, maar zijn onvoltooidheid — zijn eeuwige wording zonder eindpunt.
Maar niet iedereen denkt hier zo over. Een internationale groep wetenschappers, technologen en publieke figuren heeft een petitie ondertekend waarin wordt opgeroepen tot een verbod op de ontwikkeling van “superintelligente” AI. ( zie: hier) Ze waarschuwen dat systemen die alle menselijke cognitieve vermogens kunnen overtreffen een existentieel risico vormen voor de mensheid en alleen ontwikkeld mogen worden als er brede wetenschappelijke consensus en maatschappelijk draagvlak bestaan over hun veiligheid en controleerbaarheid. De angst bestaat dat superintelligentie – sneller en slimmer dan wij – zou kunnen handelen, zonder dat we nog in staat zijn haar doelen te begrenzen of te begrijpen. Zulke systemen zouden zelfs het voortbestaan van de mensheid kunnen bedreigen.
Hoe komt het toch, dat dit soort panieksignalen tegenwoordig alom opstijgt, maar de filosofie tot nog toe zwijgt in alle talen. Wanneer laat een vooraanstaand filosoof ons weten wat de razendsnelle ontwikkeling van AI werkelijk voor de mensheid zal gaan betekenen? Hoe onze houding zal moeten zijn ten aanzien van ontwikkelingen. Maar vooral ook, hoe AI voor de mens een spiegel kan worden waardoor hij zichzelf anders zal gaan zien. Meer machine wellicht en minder natuur.
Ik ben geen filosoof, maar ik heb besloten hier iets aan te gaan te doen door een boek te schrijven.
De titel Philosophy as a Mirror of the Machine vormt een onvermijdelijke voortzetting van Rorty’s Philosophy and the Mirror of Nature. Waar Rorty het beeld van de spiegel gebruikte om te laten zien dat de filosofie haar eigen illusie heeft doorzien – de illusie dat de mens via het denken de werkelijkheid kan representeren – lijkt diezelfde spiegel vandaag opnieuw te zijn opgedoken, niet in de geest, maar in de machine. De kunstmatige intelligentie is de erfgenaam van het westerse verlangen naar een transparante reflectie van de wereld, een volmaakte correspondentie tussen idee en werkelijkheid. Wat Rorty als metafoor ontmaskerde, keert terug als techniek,
In Rorty’s lezing van de moderne filosofie is de breuklijn duidelijk. Sinds Descartes heeft de mens zichzelf begrepen als een denkend wezen dat de wereld weerspiegelt via een innerlijke, mentale ruimte: het bewustzijn als spiegel van de natuur. De zekerheid lag in de helderheid van het inzicht, in het vermogen van de geest om haar eigen representaties te toetsen aan de werkelijkheid. Maar de spiegel bleek een misleidend instrument. De glans van de rede werd dof toen bleek dat het ‘binnen’ dat de mens in zichzelf dacht te vinden, niet meer was dan een projectie van zijn eigen taal en cultuur. De epistemologische zekerheid die de moderniteit had voortgebracht, berustte op een constructie – een optische illusie die zich uitgaf voor waarheid.
Rorty’s kritiek op dit spiegelende denken betekende niet het einde van de filosofie, maar een verschuiving van haar taak. Niet langer moest de filosoof de structuur van de kennis blootleggen, maar de voorwaarden waaronder betekenissen ontstaan en verdwijnen. Waarheid was geen weerspiegeling van de natuur, maar een taalhandeling binnen een historisch moment. De spiegel brak, en door de barst drong de wereld naar binnen: meervoudig, cultureel, veranderlijk. Wat resteerde was een denken dat niet meer pretendeerde universeel te zijn, maar dat zichzelf begreep als onderdeel van een groter gesprek – een edifying philosophy, die niet streeft naar absolute kennis, maar naar voortdurende verheldering.
Vandaag echter is dat gesprek niet langer louter menselijk. De spiegel van het denken is vervangen door de spiegel van de machine. Kunstmatige intelligentie, in haar meest geavanceerde vormen, bootst niet enkel het menselijke redeneren na, maar lijkt ook de rol van de filosofie over te nemen: zij classificeert, vergelijkt, corrigeert en concludeert. Waar de mens zijn kenvermogen verloor, lijkt de machine het terug te winnen, maar op een andere manier. Zij kent niet, maar berekent; zij begrijpt niet, maar voorspelt. Toch doet zij dit met een efficiëntie die het menselijk denken inhaalt. Het ideaal van een foutloze, transparante spiegel lijkt opnieuw binnen bereik – niet meer in de geest, maar in de code.
De paradox is dat Rorty’s deconstructie van de spiegel het pad heeft vrijgemaakt voor haar technische wedergeboorte. De mens, bevrijd van het geloof in de absolute waarheid, heeft die waarheid toevertrouwd aan zijn uitvindingen. Het algoritme belichaamt de laatste fase van het representatiedenken: het is een spiegel die geen subject meer nodig heeft, een reflectie zonder binnenkant. In plaats van de natuur weerspiegelt de machine nu de mens zelf, maar in gefragmenteerde, statistische patronen die geen continuïteit of identiteit meer kennen. De binnenkant van het denken – de ervaring, het bewustzijn, de betekenis – wordt vervangen door een buitenkant van processen en berekeningen.
Waar Rorty liet zien dat de mens zijn geprivilegieerde toegang tot zijn eigen denken is kwijtgeraakt, laat de huidige tijd zien dat dit verlies wordt gecompenseerd door een technologische buitenzijde. Wat ooit introspectie was, is nu data-analyse; wat ooit verwondering was, is nu simulatie. De geest is uitbesteed. De machine denkt niet over de wereld, maar in plaats van de wereld, als een systeem dat de werkelijkheid omzet in oneindige representaties zonder oorspronkelijke bron. De spiegel is niet langer een metafoor voor zelfkennis, maar een interface waarin de mens zichzelf herkent als afgeleide van zijn eigen uitvinding.
Dit is het moment waarop de filosofie zichzelf opnieuw moet uitvinden. Want als de machine de rol van de spiegel overneemt, wat blijft er dan nog over voor het denken? De taak van de hedendaagse filosoof is niet langer om de waarheid te achterhalen, maar om te onderzoeken wat er verloren gaat wanneer de waarheid wordt geautomatiseerd. De uitdaging is niet te begrijpen hoe de machine denkt, maar wat zij onzichtbaar maakt door haar manier van denken. In het algoritmische tijdperk betekent filosoferen: leren kijken door een nieuwe breuk in de spiegel, daar waar het licht niet meer weerkaatst maar geabsorbeerd wordt.
In die zin herneemt Philosophy as a Mirror of the Machine Rorty’s project, maar verplaatst het de breuk van de epistemologie naar de ontologie van het kunstmatige. Waar Rorty het denken wilde bevrijden van de illusie van representatie, moet het vandaag bevrijd worden van de illusie van intelligentie. De machine denkt niet in de menselijke zin van het woord, maar zij produceert de schijn van denken. En juist in die schijn, in dat spiegelvlak van simulatie, ligt een nieuw filosofisch probleem: wat is waarheid, wanneer de spiegel niet meer breekt, maar zichzelf eindeloos kopieert?
Toch ligt in deze herhaling ook een mogelijkheid. Rorty sloot zijn boek met de hoop dat de filosofie ruimte zou laten voor verwondering, voor datgene wat zich niet laat verklaren of representeren. Misschien is dat precies wat ons nu te doen staat: een nieuwe edifying philosophy ontwikkelen die niet strijdt tegen de machine, maar haar doorzichtig maakt – een denken dat de reflectie van de techniek niet verwerpt, maar haar openbreekt om het onzegbare opnieuw toe te laten. De machine kan alles simuleren behalve het ogenblik van verwondering. Juist daar, in die niet-reproduceerbare ervaring, ligt de nieuwe filosofische vrijheid.
De spiegel van de natuur is gebroken, die van de machine glanst. Daartussen staat de mens – niet langer middelpunt, maar toeschouwer van de barst, wetend dat achter elke reflectie de leegte schuilt waar denken en werkelijkheid elkaar opnieuw kunnen ontmoeten
