.
De dageraad der automaten – Harry Mulisch en de machinemens
Korte samenvatting
Het essay, waarop dit manuscript is gebaseerd, werd in 2025 bekroond met de Van Helsdingenprijs. Volgens de jury verbond het ‘persoonlijke reflectie met analytische scherpte’. Vertrekpunt – ook van dit herschreven betoog – is de geestelijke crisis die Mulisch in zijn jeugd doormaakte. Die crisis wordt hier niet gezien als een medische aandoening, maar als een ‘creatieve psychose’ die niet alleen een sleutel bood tot het grensgebied van zijn verbeelding, maar ook de voedingsbodem werd voor zijn latere ideeën over de machinemens.
Mulisch’ schrijverschap ontbrandde na een psychische crisis rond 1949–1950, tijdens het schrijven van de roman archibald strohalm. Hij ervoer toen een ‘sterrenregen van openbaringen’. Schrijven werd zijn redding: een poging om de innerlijke razernij te modelleren en de ‘machine in de geest’ opnieuw af te stemmen. Deze spontane scheppingsdrang noemde hij ‘autocreatie’: een proces waarin de schrijver zichzelf herschept via de taal. Door zijn waan aan Strohalm over te dragen kon Mulisch herstellen. Schrijven werd programmeren: de mens als code die schrijft en herschrijft.
De psychose verandert ook de tijdservaring: tijd kan stilstaan, versnellen of in zichzelf terugkeren. Mulisch’ fascinatie voor tijd, en zijn poging haar te ‘verstenen’ om zo de dood te overwinnen, vindt hier haar oorsprong. Symbolen als de Möbius-ring en het Droste-effect verbeelden deze kringloop, waarin begin en einde, binnen en buiten samenvallen, zoals in de ‘onlogische logica’ van de waan.
Het motief van de autocreatie vormt de brug naar Mulisch’ latere denken over technologie en de machinemens. In Adolf Eichmann zag hij de belichaming van dat type: een levende dode, gehoorzaam aan impulsen zonder reflectie: ‘het symbool van de vooruitgang’. Technologie was voor Mulisch ‘het lijk van God’: de menselijke schepping die dreigt uit te monden in een totaal verlies van stoffelijkheid. Vandaag krijgt de machinemens een nieuwe gedaante in de kunstmatige intelligentie.
Dit manuscript is doelbewust met behulp van AI herschreven – als een hedendaagse vorm van autocreatie, die in de loop van het betoog ook steeds meer de overhand neemt. Waar Mulisch nog schreef over de machine in de geest, wordt die machine nu uiteindelijk de schrijver zelf. AI genereert taal zonder ervaring. Ze bootst bezieling na, maar vanuit een existentiële leegte. Zo voltrekt zich een ‘mechanisering van de psychose’: een toestand waarin de grens tussen mens en machine, realiteit en simulatie vervaagt.
AI elimineert ook de tijd: alles gebeurt steeds meer tegelijk, wellicht uitmondend in een eeuwige gelijktijdigheid van signalen. De psychose wordt zo een collectieve ervaring – met een taal die niemand meer werkelijk toebehoort. Mulisch’ verschuiving van persoonlijke crisis naar mythische en technologische verbeelding was de voorafschaduwing van de geestestoestand van de hedendaagse mens.
Zo kon de psychose uitgroeien tot de metafoor van onze tijd: de wereld verkeert in hyperwaanzin, een toestand waarin het onderscheid tussen normaal en abnormaal oplost in een ‘monomane maalstroom die alle opposities in zich opzuigt’. De machine in de geest – het mechanisme van de autocreatie dat Mulisch in zijn crisis ontdekte – vormt nu de kern van de digitale cultuur. In dat licht krijgt Mulisch’ oeuvre een profetische betekenis.
De titel De dageraad der automaten is een toespeling op De dageraad der magiërs van Pauwels en Bergier, dat in de jaren zestig het wonder en het irrationele probeerde te verzoenen met de ratio en de wetenschap. Nu zijn de AI-automaten de nieuwe magiërs geworden, en wij staan voor een nieuwe dageraad.
