Vergeten om te kunnen leven

Rare droom vannacht. Ik zat op een boot en het was donker. Het was niet duidelijk wat de plaats van bestemming was. Ik liep op en neer op het achterdek en keek naar de sterren. Hitchcock kwam naast me staan. Zijn moeder was zojuist overleden, maar dat werd niet gevierd, zo liet hij me weten. Hij zei ook dat de boot vertraging had en zeker een dag te laat zou arriveren. ‘Waar arriveren?’ vroeg ik. Maar dat wist hij ook niet.

Volgens hem was het maar beter om de tijd te doden, want er was toch niets aan te doen. Op mijn vraag hoe je de tijd dan het beste kunt doden, gaf hij geen antwoord. Hij glimlachte alleen en staarde in de duisternis. Opeens zei hij: ‘Noem mij nooit meer Hitchcock. Het is een wond waarin ik over heen leef, doch die in de diepte zit en niet helen kan.’

In de verte hoorde ik een scheepshoorn. Kennelijk was dat een tegenligger in de nacht. Als dit maar geen scheepsramp wordt, dacht ik nog. Maar er kwam nog een scheepshoorn, en nog een… allemaal op verschillende toonhoogten. Het werd een heel concert, een symfonie voor oceaanstomers, een waar nachtconcert.

Hitchcock klom over de railing en sprong naar beneden in de duisternis. Ik zag hem nog zwaaien, ergens in het witte spoor van bruisend water dat het schip naliet in de nacht. Ineens was het stil. Er daalde iets neer wat leek op berusten, of was het vergeten… Ik weet het niet meer.

Misschien is vergeten geen verlies, maar een zachte onthechting, een oplosproces in de tijd. Dingen verdwijnen niet echt, ze verliezen alleen hun contouren, zoals gezichten oplossen in de mist, of getekende namen vervagen in het zand aan de zee. Misschien was het die stilte na zijn sprong — niet het einde van iets, maar het begin van dat oplossen.

Ik dacht aan de zee als een groot geheugen dat voortdurend zichzelf wist. Elke golf herhaalt iets wat al is geweest, maar anders, zachter, alsof het probeert te vergeten. En de sterren boven ons leken niet zozeer te schijnen als wel te verdwijnen, langzaam, één voor één, tot ook zij waren opgelost in de nacht.

Toen werd ik wakker. Even wist ik niet wie ik was, of ik nog op het schip stond, of al lang geleden was aangekomen — op een plaats waar niemand meer vraagt waarheen, omdat het vergeten daar de natuurlijke toestand is.

Wij dromen om te vergeten wat te zwaar is om te dragen. Vergeten is dan geen tekort, maar een gebaar van genade, een dunne sluier die zich tussen ons en de pijn legt. We vergeten niet omdat we achteloos zijn, maar omdat het leven zelf te veel is voor één geheugen. Wat blijft, is niet wat we onthouden, maar wat weigert te verdwijnen: een stem, een geur, het witte spoor van een schip in de nacht.

Soms denk ik dat herstel begint met vergeten — niet als een verloochening van wat was, maar als een terugkeer naar de openheid van het niet-weten. In het vergeten komt het leven weer op adem. Wat verdwijnt, maakt plaats voor iets anders: een zachtere blik, een rustiger hartslag, een besef dat niet alles bewaard hoeft te blijven om werkelijk geweest te zijn.

Het geheugen wil vasthouden, maar het lichaam weet beter. Het lichaam vergeet om te kunnen leven. In het ritme van de adem, in het kloppen van het hart, herhaalt zich dat oeroude gebaar van loslaten. Dat is de wijsheid van het vergeten: dat het ons langzaam herstelt tot wie we altijd al waren, vóór de naam, vóór de wond van de geboorte — reizigers op een schip zonder bestemming, die in het donker leren vertrouwen op het geluid van de zee.