De lange schaduw van de oorlog

Dit is een – door AI ingekleurde en verbeterde – foto van mijn vader. Hij moet rond 1920 zijn genomen. In 1918, op zijn eenentwintigste, trok hij uit Friesland weg, omdat er – met zijn opleiding aan de ambachtsschool in Sneek – geen droog brood meer te verdienen viel. In Limburg vond hij werk, eerst als timmerman en daarna bij de PTT, via zijn oom Jozef Mous, die later nog directeur van de Staatsmijnen zou worden. (zie hier). Mijn vader reisde voor zijn werk aanvankelijk het hele land door, maar kwam uiteindelijk in Amsterdam terecht, waar hij eindigde als hoofdopzichter bijzondere diensten voor het PTT-district Noord-Holland.

Op de foto draagt hij een PTT-pet. AI wist daar blijkbaar geen raad mee en heeft van het embleem op de pet – vermoedelijk een gouden kroon – een doodskop gemaakt. Daardoor lijkt het alsof mijn vader bij de SS heeft gezeten. Voor alle duidelijkheid: dat was niet het geval.

Toch riep die macabere vergissing iets bij me op: de herinnering aan ‘een foute Mous’ die ik nooit heb gekend, maar over wie ik inmiddels wel het nodige heb gelezen. Zijn naam was Petrus Mous (Leeuwarden, 25 februari 1897 – Dokkum, 18 april 1945). Hij was groepscommandant van de Staatspolitie en lid van de NSB. Ooit begonnen als veldwachter in Tjalleberd, verhuisde hij in 1942 naar Spannum en begin 1945 naar Dokkum. Daar stond hij bekend als een fanatieke handlanger van de Duitse bezetter.

Op 14 april 1945 werd hij in zijn woning gevangen genomen door leden van de Binnenlandse Strijdkrachten. Hij werd beschuldigd van samenwerking met de Sicherheitsdienst en aanwezigheid bij een massa-executie in januari 1945. In totaal werden daar twintig mannen, in groepjes van vijf, gefusilleerd. De burgemeester van Dokkum was erbij aanwezig. Hun lichamen moesten vierentwintig uur in de sneeuw blijven liggen – als afschrikwekkend voorbeeld. Het was de grootste fusillade in Friesland tijdens de oorlog. Petrus Mous werd enkele dagen na zijn arrestatie, op 18 april 1945, geëxecuteerd, ook aan de Woudweg in Dokkum.

Petrus Mous werd in Leeuwarden geboren als zoon van Manus (Hermanus) Jozef Mous, geboren 20 september 1862 in Mirns en Bakhuizen en van Trijntje Reekers, geboren op 9 juni 1868 in Balk.  Vader Manus was op 29 mei 1890 van Gaasterland overgeschreven naar Rotterdam. Manus trouwde op 4 juli 1891 in Balk. Hij was op dat moment agent van politie in zijn woonplaats Rotterdam. Petrus Mous trouwde met Margaretha van der Walt, geboren op 11 juni 1900 in Heerenveen en overleden op 16 juni 1976. Het gezin had 6 kinderen. Petrus Mous en zijn echtgenote zijn begraven op de de R.K. begraafplaats in vak links, rij 1 nummer 3 aan het Damwâldsterreedje in Dokkum.

Al deze gegevens heb ik bij elkaar gesprokkeld uit verschillende bronnen op internet. Ook Hessel de Walle noemt hem in zijn biografie Piet Oberman. De man en de mythe, waarin hij het spoor van Petrus Mous zorgvuldig reconstrueert.

Petrus Mous was een familielid. Alle Mousen in Friesland zijn in zekere zin verwant, ze zijn afkomstig uit Gaasterland, de meesten uit Bakhuizen. Waarschijnlijk was hij een oom of achteroom van mijn vader, al weet ik dat niet zeker. Mijn vader heeft nooit over hem gesproken. Hij was het spreekwoordelijke zwarte schaap. Mijn vader was de oudste van twaalf kinderen, en voor zover ik weet was niemand van hen fout geweest in de oorlog. Integendeel, Fonger Mous, de jongste broer van mijn vader, was de leidende figuur in het Bakhuister verzet, met als bijnaam ‘De Lange’ (zie hier).

De Friese familie in 1963. Oom Fonger staande derde van rechts (hij was ruim 2 meter lang). Mijn vader staande derde van links.

Mijn vader zelf heeft niet in het verzet gezeten, maar hij was – net als zijn broer Fonger – een fervent radio-amateur, iemand die zelf zenders kon bouwen. Die technische kennis was in de oorlog bijzonder waardevol. Na de bevrijding kreeg hij zelfs een gratificatie van de PTT, omdat hij tijdens werktijd wel eens ‘rommelde’ met telefoonlijnen waarvan het verzet profiteerde. Mijn moeder vertelde dat hij eens midden in de nacht, ondanks de spertijd, van Amsterdam-Oost naar het centrum liep om een verkeerde schakeling te herstellen. Dat was waarschijnlijk zijn enige echte ‘verzetsdaad’, maar ik had hem graag nog eens gehoord over hoe dat allemaal precies is gegaan.

De ironie van de geschiedenis wil dat de vader van mijn vrouw, Margaretha, in de oorlog een tijdlang in de Blokhuispoort gevangen heeft gezeten – door verraad van diezelfde Petrus Mous in Dokkum. Zo werpt de oorlog, ook generaties later, nog altijd zijn lange schaduw over het heden.

Nu kijk ik naar die ingekleurde foto van mijn vader, met die vreemde, door AI aangebrachte doodskop op zijn pet, en vraag ik me af wat er in al die gezichten van mijn Friese familie bij mij is blijven hangen. De een werd een verrader, de ander tot held verklaard. Allen geloofden, net als wij, in de toekomst, omdat hun onderwijzer op school ooit had gezegd dat alles mogelijk was als je maar je best deed. De wereld lag open voor wie geduldig kon wachten tot hij groot genoeg was om eraan te beginnen. Maar niemand had hun verteld dat het groot worden zelf misschien de moeilijkste opdracht zou zijn, en dat de toekomst, eenmaal bereikt, altijd anders blijkt dan wat de onderwijzer op school had bedoeld.