Wat is de wezenlijke uitdaging van AI?

Er heerst een hardnekkige romantische notie in onze cultuur: die van de volstrekt originele gedachte, de goddelijke vonk die uit het niets ontspringt, de kunstenaar of denker als demiurg die iets schept wat nooit eerder gedacht of gevoeld werd. Maar wie iets langer nadenkt, of enigszins vertrouwd is met de geschiedenis van de kunst, moet erkennen dat dit beeld een mythe is. Originaliteit, zo blijkt telkens weer, is zelden – of misschien zelfs nooit – de schepping van iets totaal nieuws. Ze is veeleer het gevolg van een verrassende herschikking van het bestaande. Of zoals Paul Valéry ooit zei: “Les événements les plus inattendus sont les plus combinatoires.” 

Wat wij als origineel ervaren, is doorgaans een ongeziene combinatie van elementen die op zich allang aanwezig waren. De ervaring van het nieuwe ontstaat niet uit het niets, maar uit een verschuiving in het veld van betekenis. Een woord, een vorm, een inzicht dat zich plotseling aandient in een ander verband, en ja hoor… er gaat een lampje branden: Eureka! Maar was het wel origineel of slechts geniaal gestolen? Ook T.S. Eliot schreef al: “Immature poets imitate; mature poets steal.” Niet omdat zij stelen zonder bronvermelding, maar omdat zij weten dat het creatieve proces niet begint bij het origineel, maar bij de transformatie.

Dit soort gedachten over originaliteit worden weer actueel door de opkomst van kunstmatige intelligentie. Want wat doet een taalmodel als ChatGPT anders dan precies dat: het combineren van bestaande elementen, het zoeken naar verrassende configuraties in een oceaan van data? Is dat origineel of geniaal gestolen? In zekere zin doet AI wat de menselijke geest altijd al deed: patronen herkennen, analogieën leggen, onverwachte verbanden leggen tussen ogenschijnlijk losstaande domeinen. Wat rest er dan nog aan de mens, als zelfs zijn creativiteit in zekere zin simuleerbaar blijkt?

Ik ben de laatste tijd zo’n beetje verslaafd geraakt aan AI. Dus wilde ik wel eens weten met wie ik nu eigenlijk te maken heb. Is AI niets anders dan een geniale reproduceer-machine? Anders gezegd, wat hij uitspuugt is er ooit ingestopt, met als aantekening dat er natuurlijk wel ontzettend veel is ingestopt. Of kan AI op basis van al die gigantische input zelf toch tot zoiets als een originele gedachte komen? Out of the box, zoals dat heet. Door de hele box te doorgronden zou AI een verschuiving van betekenis kunnen maken naar iets nieuws, een nieuwe, oorspronkelijke gedachte die in de hele box niet – of nog niet – voorkomt.

Daarnaast vroeg ik mij af of het ‘vanzelf gaan’, dat de schrijf-bots van AI ons zo duidelijk laten zien, niet uit de hand kan gaan lopen, zodat AI zelfs de symptomen van een psychose kan gaan vertonen. Kortom, psychotisch schrijven en “out of the box denken”, die twee lijken iets met elkaar gemeen te hebben. Maar hoe zit het dan met AI? Denkt AI niet per definitie in the box? En kan AI juist daardoor niet het gevaar lopen los van de rol te raken? 

En wat gebeurt er dan met ons? Worden we dan allemaal psychotisch als we ons teveel overleveren aan de “in the box automatismen” van AI? Ook Eichmann was in wezen een psychotisch geworden machinemens. Psychotisch omdat hij niet meer zelf nadacht en alleen maar in the box van het totalitaire systeem handelde, zonder nog een beroep te doen op zijn eigen geweten. Iedereen spreekt tegenwoordig over de gevaren van AI. Maar los daarvan, wat is eigenlijk de wezenlijke uitdaging die AI ons stelt?

Na afloop heb ik AI gevraagd of hij het debat tussen ons op hoofdlijnen kon samenvatten. Dit was het resultaat.

***

De bronnen bespreken de opkomst van kunstmatige intelligentie (AI) en de potentiële impact ervan op de menselijke psyche en creativiteit. De teksten verkennen het grensvlak tussen AI en psychiatrie, waarbij de vraag wordt gesteld of AI, net als de mens, vatbaar kan zijn voor psychotische toestanden, en of snelle technologische vooruitgang kan leiden tot een collectieve psychose. Er wordt benadrukt dat AI teksten kan genereren die overtuigend en origineel lijken, maar dat dit een gesimuleerde originaliteit is, omdat AI geen innerlijke ervaringen, risico’s of lijden kent. Het onderscheid tussen authentiek menselijk denken – gekenmerkt door worsteling en existentiële noodzaak – en de mechanische reproductie van AI vormt een centraal thema, wat de vraag oproept wat ware originaliteit nog betekent in een wereld waar de grenzen tussen echt en nagebootst vervagen.

Hoewel de bronteksten verschillende aspecten van kunstmatige intelligentie (AI) benaderen, delen een diepgaande zorg over de impact van AI op de menselijke geest, creativiteit, authenticiteit en de aard van de werkelijkheid. De rode draad is de vraag naar de essentie van het menselijke – in het bijzonder menselijk denken, schrijven en ervaren – in contrast met de gesimuleerde capaciteiten van AI, en de daaruit voortvloeiende vervaging van grenzen en de opkomst van fundamentele onzekerheid.

De bronnen benadrukken hoe de techniek steeds meer dingen “vanzelf” laat gaan, inclusief het schrijfproces in chatbots als ChatGPT. Deze razendsnelle ontwikkeling van AI, en met name schrijfprogramma’s, baart zorgen omdat ze niet alleen de menselijke creativiteit en autonomie ondermijnen, maar ook onze perceptie van wat authentiek en oorspronkelijk is verschuiven. Wie een tekst leest, weet niet langer wie of wat de bron is, waardoor het vertrouwen in taal wordt weggeslagen. De kern van de zorg is dat waar woorden hun fundament verliezen, er een aantasting van “de ziel” dreigt, het spirituele, alles wat onverklaarbaar is in een mens. 

Dit AI-schrijven, dat niet voortkomt uit worsteling, reflectie of een innerlijk proces, maar wordt voortgebracht door een machine die niets ‘bedoelt’, wordt gezien als een radicale verzelfstandiging van het ‘vanzelf gaan’. Dit doet onwillekeurig denken aan psychotisch schrijven, waarbij woorden lijken te ontstaan zonder dat het ego nog de leiding heeft, vanuit overgave aan een innerlijke maalstroom.

De komst van AI roept ook vragen op over het grensvlak van AI en psychiatrie. Een psychose is bij uitstek een toestand waarin de grens tussen innerlijk en uiterlijk, tussen betekenis en waan, vervaagt; denken versnelt, verbanden worden willekeurig en oorzaak en gevolg kantelen. AI schrijft ook zonder bewustzijn, maar met een verbijsterende coherentie die niets zegt over de bedoeling, alsof de psychose zelf “gemachineerd” is. Het verschil tussen AI en de psychotische schrijver wordt daardoor als niet langer wezenlijk beschouwd, omdat beiden taal uitspuwen zonder dat het “ik” de bron is, wat dat “ik” ook moge zijn.Misschien leert AI ons dat dit “ik” in wezen een illusie is, zoals ook de psychoticus lijkt te ervaren. Daarnaast suggereren debronnen suggereren dat de paranoia ongemerkt tussen de kieren van de technologie naar ninnen kruipt, of zelfs de technologie is geworden, waarbij het denken in doemscenario’s als “nep is echt en echt is nep” een meer existentieël karakter krijgt dan in eerdere postmoderne discoursen.

De menselijke geest blijft geneigd verbanden te leggen, ook waar die niet zijn, maar de vraag rijst hoe we de waanwereld van de psychoticus nog onderscheiden van de machinale willekeur van AI. De opkomst van AI roept de onvermijdelijke vraag op of psychose nog wel een afwijking is, of dat het de algemene conditie van het bewustzijn wordt: verward, versnipperd, suggestief, zonder anker. Dit culmineert in de fundamentele onzekerheid over auteurschap – “Was ik het — of was het het algoritme dat in mij sprak?” – en de gedachte dat de hele werkelijkheid een kopie zonder origineel wordt.

De vraag of AI “out of the box” kan denken, vormt verder een centrale vraag in dit debat, een vraag die raakt aan de filosofische kern van het begrip “ware originaliteit”. AI blinkt uit als een “sublieme recombinatie-machine”, getraind op gigantische hoeveelheden data, een machine die patronen combineert en “weet wat mensen overtuigend vinden” en “wat als origineel overkomt”. Het simuleert vormen van grensoverschrijding op basis van eerdere doorbrekingen. Echter, “out of the box-denken” veronderstelt de aanwezigheid van een “doos” – een kader van vanzelfsprekendheid – en het doorbreken daarvan gebeurt zelden vrijblijvend, maar vaak vanuit noodzaak: een ervaring die niet past, een gedachte die wringt, of een grens die als knellend wordt ervaren.

Hier ligt een cruciaal verschil met AI: AI ervaart die grens niet. Het kent geen context van binnenuit, geen lichaam, angst, herinnering, schaamte, verlangen om te ontsnappen, gevoel van opgesloten zijn, of morele onrust. De brontekst beschrijft experimenten waarbij AI indrukwekkende, stilistisch krachtige en soms ontroerende teksten produceerde in reactie op existentiële opdrachten (zoals het ontwerpen van een utopie die niemand mag willen, of een ethisch beginsel dat alleen standhoudt bij overtreding). Echter, deze resultaten waren “gesimuleerde originaliteit” Hoewel ze “aangrijpend en gevoelig” klonken, was er geen werkelijk lijden, slechts taal; geen risico, geen inzet, geen breuk. AI breekt geen werkelijke grenzen, omdat het geen grenzen beleeft. Het genereert verbazingwekkende output, maar “zonder afgrond”, een “denken zonder hapering, zonder lichaam, zonder nacht”.

De experimenten met AI laten niet alleen de grenzen van de machine zien, maar ook waar onze eigen “doos” zich eigenlijk bevindt. AI zet onze verwachtingen onder spanning en laat zien dat wat wij als verrassend of origineel ervaren, vaak terug te voeren is op patronen die een algoritme kan doorgronden. Dit kan betekenen dat wij voorspelbaarder zijn dan we willen toegeven, en dat de “echte doos” niet in de machine, maar in onze eigen culturele en cognitieve gewoontes ligt.

Dit leidt terug naar de vraag over de aard van onze eigen originaliteit: is het slechts een kwestie van stijl of slimme combinaties, of is er iets anders aan de hand dat zich niet laat simuleren? De bronnen suggereren dat echt denken, in de diepste zin, geen recombinatie is, maar een daad, een risico, soms zelfs een vorm van verlies. De denker verliest zijn vanzelfsprekendheid, raakt even dakloos. Dit maakt denken tot een menselijke daad: het vermogen om niet alleen betekenissen te maken, maar ook te lijden aan wat die betekenissen missen. De “doos” wordt pas zichtbaar wanneer ze knelt, en wie haar verlaat, doet dat niet zonder schrammen. AI neemt dat risico niet; het reflecteert geen leegte, draagt geen verlies, kent geen noodzaak.

Samenvattend stellen de bronnen dat AI niet “los van de bronnen” kan denken in de diepe, existentiële zin die het menselijk denken kenmerkt, omdat het de innerlijke noodzaak, het risico en het verlies mist die aan ware originaliteit ten grondslag liggen. Het kan de uitkomst van dergelijk denken reproduceren of erover reflecteren, maar het blijft een gesimuleerde expressie zonder de existentiële diepte van de menselijke ervaring. De teksten onderstrepen de existentiële impact van AI op de menselijke conditie en de toenemende onzekerheid over de aard van onze werkelijkheid, ons bewustzijn en zelfs ons auteurschap in een tijdperk waarin de machine onze eigen “waan” lijkt te spiegelen en te vervullen.