Stijlpluralisme in de kunst ontstond in het begin van de twintigste eeuw, ruim gesteld in de periode van 1880 tot 1920. Over het ontstaan van het stijlpluralisme bestaat heel wat literatuur van vooraanstaande kunsthistorici, die ieder op hun wijze hebben gewezen op bredere ontwikkelingen in de cultuur, en met name op de invloed die de snel opkomende technologie op de beeldende kunst heeft gehad. De relaties tussen technologie en kunst liggen niet binnen één vlak, maar maken deel uit van een complexe ontwikkeling op sociaal en economisch gebied sinds de opkomst van de industriële revolutie.
In mijn studietijd schreef ik ooit een scriptie over het ontstaan van stijlpluralisme in de moderne kunst. Die tekst vond ik onlangs terug. Ik heb hem gescand en door ChatGPT laten herschrijven tot een verhaal, waarin ook de hedendaagse invloed van AI op de creatieve sector wordt betrokken. En daarnaast is ook de tekst van een recent NRC-artikel door ChatGPT in “zijn” beschouwing verwerkt. Dit NRC-artikel had als titel: Maak je geen zorgen, deze column is niet door ChatGPT geschreven.
Onderstaand artikel is dus wél door ChatGPT geschreven. Maar is dit ook zo? Wie is hier eigenlijk nog de auteur? Toen ChatGPT klaar was, ben ik er zelf ook nog mee aan het werk gegaan. Schrijven wordt zoiets als je hond uitlaten: Wie laat wie nou uit? En ja, dat is nou precies het probleem van ‘het leven in meervoud’ dat ons door de komst van AI te wachten staat. Het is zoals Bob Dylan ooit zong ” We sit here stranded, though we’re all doin’ our best to deny it.” De grote vraag is hoe wij allen, maar vooral ook al die mensen die wereldwijd in de creatieve sector werkzaam zijn, op deze problematiek zullen gaan reageren.
De komst van kunstmatige intelligentie heeft de creatieve sector opgeschud. Waar men ooit dacht dat creativiteit het exclusieve domein van de mens was, blijken algoritmen nu in staat om te schrijven, te componeren, te ontwerpen en zelfs te improviseren. AI genereert niet alleen teksten en beelden, maar begint ook stijl, ironie en verhaallijnen te beheersen. Dit roept fundamentele vragen op over auteurschap, originaliteit en de toekomst van de menselijke creativiteit.
In de modewereld experimenteren ontwerpers als Alexander McQueen postuum met AI-gegenereerde collecties op basis van zijn stijlarchief. Ook modehuizen zoals Balenciaga en Gucci verkennen hoe algoritmen kunnen bijdragen aan ontwerp en marketing. Op sociale media circuleren al AI-gegenereerde campagnes die door velen niet van echt te onderscheiden zijn. Dit stelt ontwerpers voor de vraag: blijft mode een menselijke expressie, of wordt het een kwestie van datastromen?
In de muziek ontstaan hybride vormen waarin AI-muzikanten samenwerken met menselijke artiesten. Zo heeft de band YACHT een album uitgebracht dat grotendeels door AI is gecomponeerd, op basis van hun eerdere werk. Daarnaast duiken deepfake-versies van overleden artiesten op, zoals “nieuwe” nummers van The Beatles die met behulp van AI-technieken zijn samengesteld. De grens tussen eerbetoon en manipulatie wordt hier steeds vager.
In de beeldende kunst heeft het werk van kunstenaars als Refik Anadol, die data en machine learning tot visuele ervaringen smeedt, geleid tot internationale tentoonstellingen. Tegelijk winnen AI-gegenereerde beelden wedstrijden, zoals bij de Colorado State Fair waar een AI-kunstwerk de eerste prijs won, tot verontwaardiging van traditionele kunstenaars.
Ook in de literatuur is de rol van de auteur aan het schuiven. Er verschijnen romans die deels of volledig door AI zijn geschreven, zoals de experimenten van OpenAI met automatisch gegenereerde fictie, maar ook individuele schrijvers zoals Jennifer Lepp gebruiken AI als medeauteur. Dit roept nieuwe ethische vragen op over auteursrechten, eigenaarschap en de status van het werk. Tegelijkertijd worden schrijvers, redacteuren en vertalers geconfronteerd met AI-tools die hun werk deels kunnen overnemen, wat leidt tot onzekerheid binnen de creatieve economie.
De juridische kaders lopen hopeloos achter: wie is de auteur van een AI-gegenereerd kunstwerk? De programmeur, de gebruiker, of het algoritme zelf? En hoe beschermen we de rechten van menselijke makers als hun stijl, stem of ideeën door AI gerepliceerd worden? Deze vragen zijn niet louter theoretisch. Ze raken aan het fundament van hoe wij waarde, authenticiteit en creativiteit begrijpen in een tijd waarin het onderscheid tussen mens en machine steeds verder vervaagt.
In deze context is het niet vreemd dat sommige kunstenaars zich juist tegen de opmars van AI keren en pleiten voor een terugkeer naar het ambachtelijke, het unieke en het imperfecte. Tegelijk ontstaan er nieuwe esthetische stromingen waarin juist de machine, de fout en de herhaling gevierd worden. Kunstmatige intelligentie zet niet alleen het creatieve proces op zijn kop, maar confronteert ons ook met een filosofische crisis: als alles door een machine kan worden gemaakt, wat betekent het dan nog om menselijk te creëren?
Hoe valt deze ontwikkeling historisch te duiden? Dat is de vraag die aan de basis ligt van mijn betoog van vandaag. Er is een bredere ontwikkeling te herkennen die al langer gaande is. In toenemende mate lijkt de moderne mens zijn identiteit te verliezen in een wereld die zich steeds verder ontdoet van gedeelde betekenissen. De gelijktijdigheid van het ongelijktijdige — een kenmerk van onze tijd — heeft de werkelijkheid uiteengereten in talloze parallelle werkelijkheden.
Wat rest, is een gefragmenteerde wereld die tegelijkertijd hyper-verbonden is. Dit is de paradox van het ‘leven in meervoud’ waarin wij inmiddels radicaal zijn ondergedompeld. Waar deze ontwikkeling ooit begon met de opkomst van massacommunicatie en technologische versnelling, is het nu vooral de opmars van kunstmatige intelligentie die de versplintering verdiept en tegelijk een nieuw soort technologische eenheid afdwingt.
De psychiater Jan Hendrik van den Berg beschreef deze tendens al in 1963 in zijn boek Leven in meervoud. Hij liet zien hoe het moderne bewustzijn steeds meer uiteenvalt in een pluraliteit van perspectieven. Hij zag dit als een direct gevolg van de modernisering en de communicatieve overdaad van de twintigste eeuw. Drie jaar daarvoor, in zijn Metabletica, of leer der veranderingen traceerde hij hoe culturele, sociale en technologische verschuivingen gelijktijdig optrekken en elkaar wederzijds beïnvloeden. Toch kon Van den Berg zich nog niet voorstellen wat wij nu meemaken: een tijd waarin technologische systemen niet langer enkel communicatieve hulpmiddelen zijn, maar zich ook ontwikkelen tot actieve scheppers, tot creatieve entiteiten die beeld, tekst en muziek genereren, sneller, goedkoper en soms overtuigender dan de mens zelf.
Waar Van den Berg de secularisering en modernisering nog duidde als het verlies van samenhang en eenwording, voltrekt zich vandaag een radicalere omwenteling: de vervaging van het onderscheid tussen menselijk en kunstmatig, tussen authentiek en synthetisch. Kunstmatige intelligentie genereert op industriële schaal beelden, teksten, muziek en video’s. Waar de kunstenaar in de negentiende eeuw werd losgemaakt van zijn maatschappelijke rol en in de twintigste eeuw een strijd voerde om zijn autonomie binnen een pluralistische markt, dreigt hij nu volledig uit het productieproces van betekenis te worden gestoten. De creativiteit zelf is geautomatiseerd.
Het stijlpluralisme dat rond 1900 opkwam, als gevolg van de technologische en maatschappelijke versnelling, was destijds een bevrijding. Nieuwe stijlen, technieken en materialen boden kunstenaars ongekende mogelijkheden. Kunstenaars als Otto Wagner, Henry van de Velde en later het Bauhaus omarmden de machine als bondgenoot, als middel om vorm te geven aan een nieuwe tijd. De machine werd toen nog gezien als gereedschap, een verlengstuk van de mens.
Nu, in het tijdperk van generatieve AI, heeft die verhouding zich omgekeerd. De machine ontwerpt, creëert, interpreteert en imiteert. De creativiteit, ooit het exclusieve domein van de mens, is in toenemende mate uitbesteed. Platforms als DALL·E, Midjourney en ChatGPT genereren op commando artistieke producten die nauwelijks nog van menselijke makelij te onderscheiden zijn. De snelheid en efficiëntie waarmee AI visuele stijlen, literaire genres en muzikale vormen reproduceert, versnellen het culturele pluralisme tot het punt waarop het onderscheid tussen origineel en kopie irrelevant dreigt te worden.
Het ‘leven in meervoud’, zoals Van den Berg dat noemde, krijgt zo een nieuwe dimensie: de mens leeft niet langer alleen in meervoudige werkelijkheden, maar in een meervoud van makers. Niet alleen het perspectief is gefragmenteerd, ook het auteurschap is dat geworden. Wie is nog de schepper van een kunstwerk als dat werk mede tot stand komt door algoritmen die zijn gevoed met miljarden culturele fragmenten? Wie draagt de creatieve verantwoordelijkheid in een wereld waarin de machine sneller leert, componeert en ontwerpt dan de mens ooit kon?
Het is verleidelijk om deze ontwikkeling te zien als een logische voortzetting van de moderniteit: de versnelling, de complexiteit, de versmelting van mens en techniek. Maar nu lijkt er een kwalitatieve sprong te zijn gemaakt. Waar technologie lange tijd het hulpmiddel was van de kunstenaar, is ze nu concurrent, partner en zelfs potentieel vervanger geworden. De creatieve sector staat daarmee voor een existentiële uitdaging: hoe blijft de menselijke maker relevant in een wereld waarin AI niet alleen reproduceert, maar ook innoveert?
De paradox is dat het systeem steeds menselijker probeert te worden – klantgericht, persoonsgericht, narratief, warm – maar daarin juist technischer wordt. Iedere persoonlijke inbreng wordt gemonitord, geregistreerd, geëvalueerd en vastgelegd. Persoonsgericht wordt format-gericht. Narratief wordt gestandaardiseerd. Warmte wordt afgevinkt. Wat niet genormeerd, geregistreerd of vastgelegd kan worden, wordt buiten het systeem geplaatst. Het mag er zijn, maar het telt niet mee. Wat niet in een protocol past, bestaat niet. Wat niet in het juiste format past, wordt onzichtbaar.
Zo glijdt wat we als ‘persoonlijk’ ervaren langzaam uit de werkelijkheid van het systeem. En hoe persoonsgerichter het systeem zichzelf noemt, hoe systemischer het in feite wordt. De cliënt mag zijn verhaal vertellen, maar het wordt gevangen in voorgeschreven formats en gestructureerde vragenlijsten. De professional mag persoonlijk aanwezig zijn, maar slechts binnen de codes van de professionele standaard. Het leven verschijnt in het systeem als dat wat gemeten, gepland en verantwoord kan worden. Zo komen we dan toch weer uit op wat Hendrik van den Berg al scherp aanvoelde in zijn boek Metabletica:
‘Elke wijze van doen wordt gecodificeerd, niemand durft zich te onttrekken aan het gedrag dat de code behelst. Wie ziek wordt, lijdt aan de ziekte van het leerboek; wat daarbuiten gaat, is persoonlijk en bijgevolg onecht. Wie van zijn sterven een daad maakt, beweegt zich buiten het pad dat naar het einde van alle medische hulp leidt, een overtreding die met morfine gestraft zal worden.’
In deze enkele alinea legde Van den Berg de pijn bloot van een wereld die alles wil beheren en niets meer kan laten bestaan buiten het schema, de richtlijn, het algoritme. Wie zich aan het leven onttrekt, wordt teruggebracht tot een protocol; wie van zijn sterven een daad maakt, wordt teruggehaald in de orde van palliatieve zorg. Het persoonlijke wordt verdacht, het afwijkende wordt gecorrigeerd, het onechte wordt als zodanig geneutraliseerd. Alleen dat wat binnen het systeem valt, wordt als echt beschouwd. En zo kan het gebeuren dat juist wat leeft, wat onverwacht is, wat zich aan het format onttrekt – het unieke detail, het authentieke gebaar – langzaam uit onze werkelijkheid verdwijnt.
Toch is dit niet alleen een somber verhaal wat AI ons te bieden heeft. Net als in fase rond 1900, toen de technologie in een razensnelle groeispurt belande, met als gevolg dat kunstenaars zich opnieuw uitvonden als de ‘avant-garde’ (letterlijk: ‘voorhoede’) van die verandering, biedt de AI-revolutie ook nu nieuwe kansen aan de creatieve sector voor een grote sprong voorwaarts. Er ontstaan adembenemende vormen van samenwerking tussen mens en machine. De vraag is alleen: hoe zorgen we ervoor dat deze hybride vorm van samenwerking niet leidt tot een verdere ontlediging van betekenis, tot een puur algoritmisch pluralisme zonder ervaring, zonder belichaming, zonder affect?
De uitdaging van onze tijd ligt niet in het bevechten van AI, maar in het herontdekken van datgene wat de machine niet kan: het existentiële, het belichaamde, het kwetsbare, het unieke. Niet het streven naar snelheid of perfectie, maar naar diepgang, imperfectie en traagheid zou dan het antwoord kunnen zijn. Juist in een wereld die door AI steeds sneller, efficiënter en meer gestandaardiseerd wordt, groeit de waarde van het onvoltooide, het ambachtelijke, het menselijk falen.
In dat licht wordt het ‘leven in meervoud’ wellicht opnieuw betekenisvol: als het meervoud van makers, stijlen en perspectieven — maar vooral ook als het meervoud van werkelijkheden waarin de mens zichzelf telkens weer moet hervinden te midden van de creatieve overvloed van zijn eigen machines. Maar het is de vraag of je in de hectiek van deze technologische revolutie opnieuw kunt spreken van het ontstaan van stijlpluralisme. Zeker nu je niet eens meer gewaar kunt worden wie al die stijlen creëert, of wie nu eigenlijk wie is, en of die of dat überhaupt nog wel een mens is.
Het nieuwe stijlpluralisme lijkt geïmplodeerd te zijn in de machine zelf. En inderdaad, we zijn hier met zijn allen gestrand, terwijl we tegelijk onze stinkende best doen om dit met zijn allen te blijven ontkennen.