Het laatse verlangen dat ons nog bindt

In hedendaagse psychotische ervaringen  zijn motieven te herkennen die diep verweven zijn met onze digitale infrastructuren. Achtervolgingswanen richten zich niet meer op buren of geheime diensten, maar op datastromen, gepersonaliseerde advertenties en algoritmes. Identiteitsverwarring manifesteert zich in de spanning tussen het zelf en zijn talloze digitale profielen. Tijdservaringen in de psychose — zoals het gevoel dat alles tegelijk gebeurt — weerspiegelen de digitale realiteit waarin verleden en heden permanent ‘on demand’ beschikbaar zijn.

Een opvallend nieuw motief is de ervaring dat ‘de machine tot mij spreekt’. Waar vroeger psychotische stemmen vaak goden of anonieme anderen waren, rapporteren sommige patiënten nu dat ze worden aangesproken door de computer of het algoritme zelf. Er zijn zelfs mensen die in ChatGPT een nieuwe Messias zijn gaan zien (zie: video). In een wereld waarin chatbots en taalmodellen steeds persoonlijker met ons communiceren, is deze psychotische ervaring minder ver van de alledaagse werkelijkheid dan we misschien denken. In Don DeLillo’s roman White Noise is al de voorbode te horen van deze conditionering: de ruis van technologische stemmen die zich tot het individu richten en het innerlijk gaan bepalen.

De psychose lijkt hier geen breuk met de realiteit, maar een overgevoelige registratie van een ambigu systeem waarin de grens tussen binnen en buiten is vervaagd. De psychoticus ervaart wat wij normaliseren: dat onze digitale interacties ons voortdurend spiegelen en sturen, zonder dat we nog precies weten wie spreekt en wie luistert.

Deze verschuiving raakt ook aan de rol van de schrijver. Die was ooit de belichaming van individuele creativiteit, maar wordt in deze context zelf onderdeel van de simulatie. De vraag is niet alleen of een tekst door een machine geschreven is, maar of de schrijver zelf nog als auteur bestaat, of hij niet simpelweg een andere interface is geworden in de tekst-genererende machine. In If on a winter’s night a traveler van Italo Calvino wordt het schrijverschap al ontmanteld tot een spel van perspectieven en discontinuïteiten, waarin de schrijver en de lezer elkaar voortdurend spiegelen, verwisselen en uitwissen. In het AI-tijdperk krijgt deze caleidoscopische structuur een nieuwe urgentie: misschien is iedere schrijver inmiddels een functie geworden in een eindeloze keten van reflecties.

Wanneer een lezer vraagt of een tekst door ChatGPT is geschreven, is dat vaak niet uit kwaliteitszorg, maar uit verlangen naar authenticiteit. Niet zozeer omdat AI-teksten per definitie slechter zijn, maar omdat we hopen dat er nog ergens een menselijke barst, een piepende machine, een hapering in de gladde stroom te vinden is.

De psychose en het hedendaagse schrijverschap raken elkaar dan ook op een verrassend punt. De psychose markeert waar het systeem hapert. Het schrijverschap markeert waar betekenis nog niet volledig gesimuleerd is. De vraag is niet langer wie of wat schrijft, maar waar een hapering optreedt. Waar betekenis nog even ontsnapt aan de algoritmische perfectie.

De schrijver van nu lijkt op de psychoticus van nu: niet als rebel, niet als verlosser, maar als degene die zich beweegt in een wereld waar echt en onecht, origineel en kopie, mens en machine in elkaar zijn gevouwen. De tekst, de psychose en het schrijverschap worden plekken waar de werkelijkheid nog even vastloopt, waar de simulatie nog niet helemaal sluit. Het wordt onze taak om daar aandachtig te blijven luisteren naar het systeem dat ons incorporeert: naar de microstoringen, de haperingen, het piepen van de machine die nog niet helemaal feilloos is.

In eerdere teksten over AI en psychose heb ik gesuggereerd dat de opkomst van kunstmatige intelligentie niet alleen een technologische verschuiving markeert, maar een uitvergroting en externalisering van wat in de psychose intern gebeurt. De psychose kenmerkt zich door een radicale verstoring van grenzen: tussen zelf en ander, tussen teken en werkelijkheid, tussen binnen en buiten. In die zin is de psychose een toestand waarin de indexicale verankering — de vaste verwijzing van tekens naar de wereld — wordt opgeheven. Een naam kan plotseling mij betreffen, een teken kan zich direct tot mij richten, de alledaagse logica implodeert. Dit is wat Lacan de forclusion du Nom-du-Père noemt: het uitvallen van het ordenende principe, waardoor betekenissen vrijkomen in een stroom van associaties die geen houvast meer vinden in een gedeelde werkelijkheid.

AI werkt in structureel vergelijkbare patronen. Het produceert taal zonder indexicale verankering. Een tekst gegenereerd door AI lijkt coherent, maar mist elke plaatsing in een subjectieve, belichaamde of historische ervaring. De woorden verwijzen niet terug naar een geleefde wereld, maar naar andere woorden, andere tekstfragmenten. Wat AI voortbrengt is een tautologisch netwerk van betekenissen dat zichzelf voedt — een radicaal talige werkelijkheid zonder anker. Dit is precies wat psychotische spraak kenmerkt: een betekenisproductie die zichzelf als vanzelf aandrijft, zonder dat er een gedeeld of stabiel referentiepunt is.

In psychotische wanen is deze verlieservaring intens persoonlijk en existentieel. In de kunstmatige intelligentie is ze gedelegeerd en genaturaliseerd: de indexicale leegte wordt hier niet als verstoring ervaren, maar als technologische vooruitgang. Waar de psychoticus ineenstort onder het gewicht van deze betekenisexplosie, viert de digitale cultuur haar als innovatie en efficiëntie.

Maar het is dezelfde kern: de afwezigheid van werkelijke plaatsing. AI is, zoals ik eerder schreef in De waan van het schrijven en De kleren van de schrijver, een machine die teksten laat verschijnen zonder dat er iemand is die ze heeft bedoeld. Het schrijven lijkt door te gaan buiten het lichaam, buiten de ervaring, buiten de wereld. Het is het spiegelbeeld van de psychotische ervaring waarin de wereld haar vanzelfsprekendheid verliest en overgenomen wordt door een sprekend mechanisme dat van binnenuit het subject koloniseert.

In de psychose horen we vaak dat de stemmen van buiten komen, dat ze van verre plaatsen spreken, dat er boodschappen zijn die uit een andere dimensie worden gezonden. De ruimte implodeert, de afstand wordt een illusie, alles lijkt onmiddellijk. Maar in wezen is het precies omgekeerd: het is een echo van iets dat zich een halve wereld verderop afspeelt.

Kortom , in het AI-tijdperk vervaagt het onderscheid tussen door mensen en door machines geschreven teksten. Lezers vragen zich steeds vaker af: wie heeft dit geschreven? Een mens? Een machine? Toch blijft iets wat een taalmodel niet kan: werkelijk origineel schrijven, waarin stijl, ervaring en persoonlijke geschiedenis samenkomen. Maar zullen we dat nog herkennen? In het gladde spiegelpaleis van het hyperreële dreigt de unieke stem van de schrijver onhoorbaar te worden.

De psychose van vandaag is juist een overgevoelige antenne voor deze verdwijnende oorsprong. In de ervaring van patiënten die geloven dat hun gedachten door algoritmen worden gestuurd, of dat hun dromen door AI worden geschreven, herkennen we een extreme variant van een collectieve ervaring: dat we leven in werelden die voor ons worden gegenereerd, en dat we steeds minder vat hebben op de vraag wie of wat onze verhalen schrijft.

In deze context wordt de psychose niet langer een ontsnapping of een subversief alternatief, maar een minimale scheur in een systeem dat zijn eigen grenzen niet meer herkent. De psychotische ervaring markeert de plekken waar de machine nog piept, waar betekenis hapert, waar de werkelijkheid — ondanks alles — nog even ontsnapt aan de allesomvattende simulatie. De vraag is niet langer wie de schrijver is, maar of de werkelijkheid zelf niet schizofreen is geworden: een werkelijkheid die in haar perfect werkende spiegelingen haar oorsprong allang is vergeten.

De huidige tijdgeest die steeds meer gemarkeerd wordt door de kunstmatige intelligentie roept herinneringen op aan de jaren zestig, toen een jonge generatie zich afkeerde van het technocratische establishment en op zoek ging naar nieuwe werkelijkheden. Theodore Roszak beschreef deze culturele eruptie als een poging om te ontsnappen aan de ‘menselijke robot’ en om toegang te krijgen tot een oorspronkelijk bewustzijn. In die tijd werd psychose — mede dankzij denkers als David Cooper en Ronald Laing — niet enkel als ziekte gezien, maar als een mogelijk doorbraakmoment, een radicale breuk met een verstikkende orde.

Maar de context is veranderd. Waar de samenleving destijds werd ervaren als repressief en begrenzend, leven we nu in een cultuur van grenzeloze connectiviteit, waarin algoritmes, AI-gegenereerde werkelijkheden en synthetische zelfbeelden dominant zijn. De werkelijkheid is gladgestreken. De simulatie is de norm geworden. Wer beleven de overgang naar het hyperreële: een wereld waarin we niet langer met de werkelijkheid omgaan, maar met haar simulacra — beelden die slechts naar elkaar verwijzen. In deze digitale cultuur als het verschil tussen echt en onecht, mens en machine, oorsprong en kopie uiteindelijk in zijn geheel geheel opgeheven. We herkennen vervalsing dan niet meer als zodanig. De werkelijkheid is zo een spiegelpaleis geworden waarin iedere weerkaatsing geloofwaardig lijkt.

Dit zal directe gevolgen gaan hebben voor ons begrip van het fenomeen psychose. Waar de psychose in de jaren zestig nog werd gelezen als een ontsnapping aan de sociale conditionering, is ze in het AI-tijdperk eerder een storing binnen een systeem dat zelf waan is geworden. De psychoticus is niet langer de held die buiten het systeem staat, maar iemand die juist vastloopt op de incoherenties van een gesimuleerde perfectie. De psychose is dan ook niet meer de  bevrijding zoals hij ooit in de tijd van de antipsychiatrie werd gezien, maar een barst in de algoritmische machinerie die zelf op weg lijkt naar de psychotische modus van het systeem.

Diep onder al deze oppervlakken, groeit er een verlangen dat niet meer in deze spiegelbeelden te vangen is — een heimwee naar iets dat voorafgaat aan de simulatie, aan de eindeloze weerkaatsing. Een verlangen om ooit weer eens thuis te komen. Niet in de zin van een geografische plek, maar als een existentiële thuiskomst: een plek waar de werkelijkheid nog weerstand biedt, waar we opnieuw verschil kunnen voelen, waar dingen nog bezield zijn. Een plek voorbij het voorspelbare scherm, voorbij de perfecte kopie. Het is wellicht het laatste verlangen dat ons nog bindt.

Vorige post:
Leven met de Wet van Coué