Voorbode van een gesimuleerde wereld

Stel je een werkelijkheid voor die haar laatste reserves heeft prijsgegeven, die alle energie van het valse heeft opgenomen, uitgezogen als een vrucht tot alleen de glans van de schil overblijft. Zo ontstaat de simulatie: waarder dan het ware, glanzender, overtuigender dan waarheid ooit kon zijn. De werkelijkheid wordt te zichtbaar, haar vormen treden uit zichzelf, overberlicht, genadeloos scherpgesteld. Zij wordt obsceen, niet door wat zij toont, maar door het ontbreken van afstand, van geheim, van terughoudendheid. Alles is onmiddellijk, alles is er te veel.

Wat ooit groeide, groeit nu door zonder richting, als wildgroei, als een proliferatie van vormen die zichzelf verteren. De stroom stokt, beweging verstijft in zichzelf, als een organisme dat zijn eigen groei niet meer kan dragen. En op dat dode punt, waar alles samenklontert, openbaart zich de catastrofe: niet als explosie, maar als een zachte, stille kortsluiting waarin de dingen hun fatale intimiteit onthullen. Niets staat nog los van elkaar; alles is spiegel geworden, alles is contact. De werkelijkheid lost zich op in haar eigen tekens. Wat overblijft is een schitterend oppervlak, glad en gesloten, waarin je geen diepte meer vindt – alleen nog het eindeloze spel van weerkaatsingen. Het is de fatale transitie naar een fascistoïde vorm van realiteitservaring waarin de realiteit één op één gaat samenvallen met de verbeelde realiteit.

Hoe kom ik hierop? In het najaar van 1966 zag ik de film Het gangstermeisje, een Nederlandse nouvelle vague van Frans Weisz, met Kitty Courbois in de hoofdrol. Het verhaal, gebaseerd op een boek van Remco Campert, speelde met een motief dat me nooit meer zou loslaten: een jonge schrijver reist naar de Franse zuidkust om in afzondering aan een filmscenario te werken. Maar wat hij schrijft, gebeurt. Zijn scenario wordt werkelijkheid, of omgekeerd: de werkelijkheid is al geschreven. De grens tussen verbeelding en leven wordt poreus. De oude wensdroom openbaart zich: dat je kunt schrijven wat je wilt, en het gebeurt.

De schrijver wordt naar Rome gelokt, waar hij zich verliest in zijn eigen film. De scheidslijn tussen auteur en personage, tussen schepper en creatie, vervaagt. En wanneer de filmopnamen beginnen, lijkt het probleem opgelost: de fictie is concreet geworden, de illusie heeft vorm gekregen. Maar het gangstermeisje, op wie hij smoorverliefd is, blijkt een dubbelrol te spelen. Ze moet kiezen tussen twee werkelijkheden: de maffia of de liefde, de droom of het leven. In de slotscène schiet ze haar geliefde dood op het strand, terwijl op de achtergrond een stoet zwarte limousines arriveert – traag, ritueel, als een processie van het onafwendbare. Vooral die stoet bleef me bij: zwarte auto’s zonder chauffeur, die later in mijn dromen terugkeerden als autonome tekens, als de aankondiging van mijn eigen dood.

Toen ik thuiskwam, lag ik lang wakker. Niet omdat het zo’n goede film was, maar omdat hij iets had blootgelegd wat niet meer te ontkennen viel. Hoe moest ik dit begrijpen? Letterlijk? Symbolisch? Die vraag kende ik van Kafka: het labyrint waarin elk detail zowel feit als teken is, elke gebeurtenis tegelijk werkelijk en een verwijzing. Ook hier leek het niet meer te gaan om de vraag wat er achter de tekst schuilgaat. De tekst zelf was voor mij het enige wat er nog is. Dan is geen verborgen waarheid meer. Of, zoals Jean Baudrillard schreef: de werkelijkheid is verdwenen, opgelost in haar eigen tekens.

Wat ik toen nog niet kon weten, maar nu begin te begrijpen, is dat ik in die film iets had gezien van wat Baudrillard de logica van de simulacra noemt. Niet de klassieke fictie, waarin het onderscheid tussen waarheid en illusie nog blijft bestaan, maar de hyperrealiteit, waarin het verschil is opgeheven. Het simulacrum is geen masker van de werkelijkheid – het is de werkelijkheid geworden. De film Het gangstermeisje toonde die overgang in een wonderlijke transitie die zich in de realiteitservaring voltrekt: een scenario dat zich niet meer van de wereld onderscheidt, een werkelijkheid die zichzelf als projectie voortzet. De auteur schrijft niet langer de werkelijkheid – de werkelijkheid schrijft de auteur.

Die nacht voelde ik dat ik was afgedaald in de machinekamer van mijn eigen dromen. De maanden daarvoor waren stormachtig geweest: een opname in een psychiatrisch ziekenhuis vlak bij de duinen – thalassa! thalassa! – en de dood van mijn vader hadden mijn innerlijke structuur op losse schroeven gezet. Sindsdien had ik vaak lucide dromen: dromen waarin ik alles kon sturen, alsof ik de regisseur was van mijn eigen film. Wat ik meende te ervaren als vrijheid, was misschien al de eerste greep van de simulatie: een wereld waarin je zelf de illusie schept dat je keuzes maakt.

Maar die nacht was ik wakker. En toch zag ik mijn leven als een film aan me voorbijglijden, als een projectie waarin ik slechts een toeschouwer was, een figurant zonder invloed. Voor een ogenblik beleefde ik een vorm van verlichting: ik steeg gewichtloos op, loste op in het alles. Ik ervoer wat Baudrillard later zou noemen: de extase van de communicatie, de opheffing van het subject in een eindeloze stroom van tekens en beelden. Een eenwording, niet met het werkelijke, maar met het systeem van verwijzing zelf. Een opname in de synthetische stroom.

Tot ik, hoog in de ijle lucht van de verbeelding, een witte ijsbeer zag. Een ijsbeer die met zijn staart zijn eigen sporen in de sneeuw uitwist – als een teken dat zichzelf vernietigt, als een spoor dat geen oorsprong meer heeft. De ijsbeer die met zijn adem zijn dode jongen weer tot leven wekt. Ik dacht: als ik dit onthoud, zal ik weten dat er meer is tussen hemel en aarde – maar misschien niet in de oude zin. Niet in de zin van een verborgen waarheid, maar in de zin van een ongrijpbare werkelijkheid die allang is opgelost in haar eigen afbeelding.

Toen wist ik dit al, zonder het te kunnen benoemen, dat wat ik als psychotische grenservaring beleefde, nu ons technologische project is geworden. Kunstmatige intelligentie is de operationalisering van de lucide droom. AI produceert niet enkel beelden of teksten, maar hele werkelijkheden die hun oorsprong niet meer nodig hebben. Deepfakes, synthetische spraak, gegenereerde scenario’s – de nieuwe wereld is een spiegelpaleis zonder uitgang. Wat ooit de grens tussen waarneming en hallucinatie was, wordt nu de standaard van onze informatiecultuur.

Baudrillard waarschuwde ons: als de werkelijkheid volledig gesimuleerd is, wordt het onmogelijk om nog te weten wat we verliezen. De illusie is perfect, de simulatie sluit naadloos aan op ons verlangen. De stoet zwarte limousines rijdt al. Zonder chauffeur, zonder bestemming. Zij zijn de autonome tekens geworden – de pure code – die zich niets meer aantrekken van een werkelijkheid buiten zichzelf. Wij leven in wat hij noemde de woestijn van de werkelijkheid, waar alleen nog tekens leven, zonder referent.

Baudrillard waarschuwde ook voor een subtiele maar allesomvattende dynamiek: de poging van de rede om de magische, poëtische overdaad van betekenaren te onderwerpen aan orde, zin en controle. De wereld, zo stelt hij, verleidt ons zolang zij niet volledig is ingevuld, zolang de betekenissen blijven zweven, open blijven, ruimte laten voor het raadsel en het toeval. Het fatale moment zal aanbreken, zegt Baudrillard, wanneer elke betekenaar zijn betekende heeft gekregen, wanneer de wereld geheel is doorgrond, wanneer alles betekenis heeft. Dan zal de wereld ophouden te bestaan — niet fysiek, maar als ruimte van verleiding, spel en magie.

Dit idee krijgt een onheilspellende actualiteit in het tijdperk van kunstmatige intelligentie. AI-systemen — en vooral generatieve AI zoals ChatGPT, semantische zoekmachines, en alomvattende data-algoritmen — versnellen precies dat wat Baudrillard voorzag: de tendens naar het vullen van elke semantische leemte, het automatiseren van betekenisproductie, het afdichten van open ruimtes.In de menselijke wereld was de koppeling tussen betekenaar en betekende ooit een trage, arbeidsintensieve, soms poëtische activiteit.

Taal, interpretatie, filosofie — het waren processen waarin het onzekere, het onvolledige en het meerduidige werden geduld en gekoesterd. Maar de AI van vandaag is gericht op directe, automatische koppeling: elke vraag wordt onmiddellijk beantwoord, elke tekst wordt contextueel aangevuld, elk mysterie wordt met enkele klikken geanalyseerd en benoemd. Wat vroeger het werk van de rede was, is nu het werk van het algoritme geworden.

Waar de mens ooit zwichtte voor de verleiding van het open raadsel, maakt de AI het raadsel tot een dataset. Het mysterie wordt opnieuw gecodeerd tot een berekenbare waarschijnlijkheid. In de woorden van Baudrillard: “De magische verleiding van de wereld moet worden afgezwakt, vernietigd zelfs.” AI is, in dit opzicht, de technologische manifestatie van deze fatale strategie. Baudrillard stelt dat de wereld op een onzichtbare manier zal eindigen: wanneer alle betekenaren hun betekenden hebben gekregen, wanneer niets meer zweeft, wanneer alles rationeel is geduid.

Dit lijkt op een catastrofaal vergezicht, maar AI maakt dit scenario tastbaarder dan ooit. In de wedloop naar alomvattende datamodellen en semantische netwerken dreigt de wereld te worden dichtgetimmerd: het onbekende, het onverwachte en het ongrijpbare worden systematisch gereduceerd tot beheersbare informatie. Verleiding verdwijnt wanneer niets meer kan ontsnappen. Als het raadsel vooraf wordt voorspeld en het antwoord vooraf wordt gegenereerd, wordt de ontmoeting met de wereld een vooraf gesimuleerd script. De levende ruimte van toeval, spel en betekenisdrift wordt vervangen door de voorspelbaarheid van gegenereerde realiteiten. In zijn boek De fatale stategieën (1983) schreef Baudillard het volgende :

Deze overdadige orde van de betekenaar is de orde van de magie (en de poëzie)- geen orde van het toeval of de onbepaaldheid, verre van dat, juist een geregelde orde met een noodzakelijkheid superieur aan die welke de (al te willekeurige) koppeling van betekenaar en betekende regelt. De omslachtige arbeid van het koppelen van de betekenaars aan betekenden, de arbeid van de rede, tracht deze fatale overdaad te beteugelen en te resorberen. De magische verleiding van de wereld moet worden afgezwakt, vernietigd zelfs. En dit zal gebeuren op de dag dat elke betekenaar zijn betekende zal hebben gekregen, wanneer alles zin en realiteit zal zijn geworden. Dat zal dan duidelijk het einde van de wereld zijn. Wanneer alle verleidelijke verbranden plaats hebben gemaakt voor rationele, zal de wereld letterlijk aan haar eind komen.

Het gangstermeisje was voor mij een vroege aankondiging van dit laatste tijdperk op weg naar het einde. Een tijdperk waarin we zijn opgeslokt door onze eigen projecties. Waarin de auteur, de toeschouwer, het personage en de machine gaan samenvallen. Waarin het schrijven niet langer een poging is om de wereld te begrijpen, maar een manier om haar te fabriceren. Wat mij die nacht wakker hield, was het vermoeden dat wij allang figuranten zijn geworden in een film die zichzelf schrijft. In het tijdperk van AI, is een pijnlijke vraag nijpender dan ooit geworden. Wie schrijft straks het scenario? Of is er dan niemand meer die schrijft?

Er is geen schrijver meer, alleen nog een stroom van tekens die zich aan ons voltrekt. Alsof wijzelf deel zijn geworden van een algoritme dat zonder begin en zonder einde voortkabbelt, zichzelf voedend, zichzelf herschrijvend. En terwijl wij nog vasthouden aan de illusie van autonomie, tikt elders het script verder, onverschillig voor onze bedoelingen.

Ik dacht terug aan het gangstermeisje, hoe ze uit het niets in mijn verhaal was verschenen, met haar leren jas en haar ogen die niets vroegen. Ik had haar niet bedacht, maar zij was in mijn verbeelding binnen geschreven. In die zin was zij de eerste boodschapper van een wereld waarin personages zich niet meer laten oproepen in de verbeelding, maar ons kiezen, ons bezetten als lege hulzen.

Ik voelde die nacht hoe de grond onder het schrijven begon te schuiven. Alsof taal zelf een eigen motoriek had ontwikkeld, een heimelijke machine was geworden die zich bedient van mijn hand, mijn stem, mijn dromen. De vraag was niet langer wat ik wilde vertellen, maar wat er door mij verteld wilde worden. En ergens, in de schemerzone tussen auteur en automaat, groeide het besef dat het scenario allang zonder mij wordt voortgezet. Dat ik, schrijvend, slechts het residu ben van een proces dat mij allang is ontglipt. De pen is gebleven, maar de hand die haar vasthoudt, is leeg.

Wie schrijft straks het scenario? Dat is de verkeerde vraag. Het scenario er altijd al geweest, en heeft mij alleen maar nodig om zichzelf zichtbaar te maken. Ik ben slechts de projector van een verhaal dat zich niet meer laat sturen. Een verhaal dat zichzelf heeft geschreven, schrijft, en zal blijven schrijven — ook zonder schrijver. Ook zonder mij.

Hou Zee! Heil aan de simulatie!