.Gisteravond begon ik al mijn blogs van de afgelopen jaren een beetje te ordenen. Het zijn er 3947. Bij elkaar goed voor zo’n 2,5 miljoen woorden, wat uitgeprint ongeveer 4000 pagina’s zou beslaan. Genoeg voor twintig boeken. Kortom: ik ben eigenlijk al klaar. Ik hoef niet eens meer honderd te worden. Mijn testament is af. Alles wat overblijft, is voor de overlevenden. Alhoewel – de poes is het ook daar niet mee eens.
Toch vroeg ik me af of er achteraf nog enige lijn in al die teksten te ontdekken viel. Dat blijkt nog niet mee te vallen. Ruim een derde is, eerlijk gezegd, pure onzin of inmiddels volledig achterhaald. Nog een derde is lichte onzin. De rest gaat ergens over. Wat overblijft, zijn ongeveer 1333 pagina’s die nog de moeite waard lijken – goed voor zes boeken. Misschien kan ik, als ik de onderwerpen zorgvuldig sorteer en in de juiste volgorde leg, een structuur ontdekken. Misschien ontstaat dan het geraamte van één groot verhaal. Een boek dat alle andere boeken overbodig maakt. ‘Behalve de Bijbel en het telefoonboek,’ zou Reve zeggen. Maar het telefoonboek is inmiddels al verdwenen. En de Bijbel? Die lijkt ook steeds meer op te lossen in de cloud, nu zelfs God zich daar langzaam lijkt terug te trekken.
Er is dus werk aan de winkel. Maar hoe moet ik deze ratjetoe van teksten verder ordenen? De thema’s overlappen elkaar, springen van de hak op de tak. Er is geen rode draad, geen kop, geen staart. Ik ben begonnen met het tekenen van een soort plattegrond, een poging om de onderwerpen ‘geografisch’ te ordenen. Maar ook dat blijkt lastig. Eigenlijk heb ik geen tweedimensionaal schema nodig, maar een ruimtelijke, misschien zelfs een topologische structuur, waarin verschillende gebieden in elkaar overvloeien en toch ook van elkaar te onderscheiden blijven.
Ik zie het voor me als drie in elkaar passende hoofden, zoals die Russische matroesjka-poppetjes. Het binnenste hoofd bevat de ‘binnenverhalen’: dromen, fantasieën, innerlijke beelden. Het middelste hoofd gaat over de wereld om me heen: autobiografische verhalen, notities, beschouwingen. Het buitenste hoofd bevat de ‘metafysische content’: stukken over internet, religie, filosofie en psychologie. Wat mij fascineert is dat die lagen niet netjes gescheiden zijn. Soms lopen ze dwars door elkaar heen. Een droom raakt aan een beschouwing over technologie, een jeugdherinnering versmelt met een filosofische analyse. Het binnenste binnen is soms direct verbonden met het buitenste buiten.
Misschien is dat de essentie van wat ik bij elkaar heb geschreven: mijn eigen Total Pixel Space. Een domein waarin woorden, beelden en gedachten als pixels zweven in een gigantisch raster. Geen papier meer, geen boeken, maar een digitale ruimte waarin alles wat ik ooit geschreven heb beweegt als stippen in een virtuele kosmos. Het web als universum, begrensd door de resolutie van het scherm. Dit pixeluniversum is mijn nieuwe werkelijkheid geworden.
In zekere zin is deze Total Pixel Space een ultiem archief, maar tegelijk ook een gevangenis. Alles wat ik ooit heb gedacht en geschreven bevindt zich daarin – en niets daarbuiten. Zoals in een simulatie: wat niet gerenderd wordt, bestaat eenvoudigweg niet. Buiten de rand van het scherm is er niets. Geen verborgen wereld, geen rest, alleen een afgrond van ongeadresseerde mogelijkheid. Het is een grens, maar ook een projectie: een bewustzijn dat zichzelf terugziet in schermen, tekstvelden en bestandsmappen. Mijn leven als dataset.
Baudrillard en Virilio zagen dit al aankomen: een wereld die geleidelijk wordt vervangen door haar eigen afbeelding, totdat we alleen nog leven binnen de afbeelding zelf. Mijn blogs, mijn kaartenbakken, mijn digitale droomhoofden – ze bestaan alleen bij de gratie van de pixelruimte waarin ze worden opgeroepen. Total Pixel Space is mijn nieuwe huid geworden, mijn nieuwe ervaringshorizon. Daarbinnen beweeg ik mij. Daarbuiten ben ik blind.
Langzaam begin ik te begrijpen waarom het zo moeilijk is mijn teksten te ordenen. Een digitaal archief kan zich eindeloos herschikken. Er is geen vaste vorm meer mogelijk. Wat vroeger nog ‘een boek’ was – een afgerond, tastbaar geheel – is nu een vloeibare, herconfigureerbare ruimte geworden. Misschien is juist dat de kern van het verhaal. Mijn Total Pixel Space is geen verzameling teksten, het is een landschap waarin ik ronddwaal. Of misschien zelfs: waarin ik gevangen zit.
Ik moest daarbij denken aan Zen en de kunst van het motoronderhoud van Robert Pirsig. Ook hij begon met een kaartenbak vol losse fragmenten, zonder duidelijke ordening. Maar in tegenstelling tot Pirsig heb ik niet eens meer kaarten. Alles is digitaal. Alles is pixels. Alles is potentie. Alles is aanwezig, maar niets is meer vast. Misschien moet ik eerst leren motorrijden. Of misschien moet ik leren leven met een wereld waarin de weg onder me voortdurend wordt gegenereerd, zoals in die eindeloze landschappen van computerspellen. De wereld als renderbare pixelruimte.
Vroeger, op school, leek de wereld nog overzichtelijk. Je moest kiezen: alfa of bèta, woorden of cijfers, verhalen of formules. Het leek een fundamentele tweedeling. Maar misschien was dat een illusie. Misschien waren woorden en cijfers allang begonnen te versmelten tot één digitaal weefsel. Misschien waren we al onderweg naar een werkelijkheid die zich zou voltrekken binnen haar eigen Total Pixel Space – een ruimte waarin tekst, getal, beeld en beweging converteerbaar zijn, uitwisselbaar, simuleerbaar.
Mijn wiskundeleraar, meneer Sweerts, zag dat al. Hij zag de wereld ondersteboven – letterlijk en figuurlijk. Zijn vreemde gebaren met het krijtje, zijn raadselachtige opgaven die zich ophielden aan de randen van de lesstof – hij bereidde ons voor op een wereld waarin echt en onecht, waar en gesimuleerd, door elkaar zouden lopen. Daarom heeft hij uiteindelijk gespaard, toen ik een onverwachte vectoroplossing vond. Omdat ik, heel even, een glimp had opgevangen van het raster achter de dingen – van de verborgen structuur van de Total Pixel Space waarin we nu, of we het willen of niet, allemaal leven.
Dat is mogelijk ook de reden waarom ik ben terechtgekomen op het terrein van de kunst. Niet omdat ik de ratio heb afgezworen, maar omdat ik intuïtief aanvoelde dat de verbeelding misschien wel de enige manier is om door deze pixelruimte te navigeren. Niet als ingenieur, maar als dromer. Niet als bouwer, maar als speler in een onbekende wereld van AI.
De laatste dagen moet ik vaak denken aan een reportage die ik onlangs las over het AI Film Festival in Californië (AIFF 2025), dat geheel gewijd was aan korte films gemaakt met generatieve AI. Het festival balanceerde tussen twee werelden: aan de ene kant de technische virtuositeit van beeldgeneratie, aan de andere kant de zoektocht naar betekenis. Sommige films toonden vooral de surrealistische beeldtaal die AI zo makkelijk kan oproepen – fascinerend, maar ook vluchtig. Andere films, zoals More Tears than Harm van Herinarivo Rakotomanana, wisten de AI-beelden te verbinden met persoonlijke herinneringen en menselijke thema’s. Die films raakten me echt.
De grote winnaar van het festival was Total Pixel Space van Jacob Adler, een film die opkwam voor AI-kunst als nieuwe vorm van creativiteit. Al voelde die keuze ook een beetje strategisch, alsof het festival zichzelf ermee wilde legitimeren. (Bron: Ars Technica, juni 2025) Wat me vooral trof, was dat Adler in zijn film een digitale ruimte creëerde waarin verschillende werkelijkheden in elkaar overvloeien – precies zoals ik me mijn drie hoofden voorstel.
Geen lineaire ordening meer, maar een vloeibare ruimte waarin binnen en buiten, droom en analyse, ratio en verbeelding voortdurend in elkaar grijpen. Ik denk dat dat de enige manier is waarop ik mijn teksten nog kan redden: niet door ze in klassieke rubrieken in te delen , maar door ze te laten meanderen in zo’n Total Pixel Space – zo’n beetje zoals Pirsig zijn kaartenbak wist te verbinden via het verhaal van een motorreis.
Ooit dacht ik dat ik moest kiezen: alfa of bèta, verbeelding of logica. Maar ik dacht gewoon binnen het verkeerde model. De wereld is geen schema met vakjes. Geen kaartenbak. De wereld is eerder een veelgelaagd filmfestival waarin verschillende werkelijkheden over elkaar heen schuiven – zoals bij AIFF 2025 zo treffend zichtbaar werd.
Ik ben tot de conclusie gekomen dat ik een ander soort wiskunde nodig heb. Geen differentiaalvergelijkingen of logaritmische bewijzen, zoals bij meneer Sweerts, maar een geheel nieuwe topologie van het innerlijk. Een taal die kan omgaan met vervorming, vervloeiing en gedaanteverwisseling. Dat is de kunst waar ik altijd naar op zoek ben geweest. Daar gaat ook het boek over dat ik ooit nog eens wil schrijven.