Schrijven voor de overlevenden

Ik heb er nog eens over nagedacht. Het lijkt me toch iets te eenvoudig om AI alleen te beschouwen als een lege spiegel. Er is iets fascinerends aan de manier waarop kunstmatige intelligentie patronen ontrafelt en nieuwe combinaties tot stand brengt. AI kan in een oogwenk wat voor ons jaren van zoeken, lezen en associëren vergt. Het kan onverwachte verbindingen leggen, verrassende stijlen imiteren, en soms zelfs iets voortbrengen dat in zijn vorm op authentieke creativiteit lijkt. AI opent nieuwe ruimtes in de taal, geeft ons toegang tot ongedachte mogelijkheden en biedt een ander soort verbeeldingskracht — niet vanuit innerlijke noodzaak, maar als een spel van waarschijnlijkheden.

Misschien ligt de waarde van AI juist daarin: het kan onze eigen creativiteit uitdagen, spiegelen, ontregelen. Het kan ons op ideeën brengen die we zelf niet snel hadden gevonden. Niet omdat AI iets “weet” of “voelt”, maar omdat het op radicaal andere wijze verbanden construeert. Waar wij betekenis zoeken, brengt AI vorm. Waar wij verdwalen, berekent AI routes. De kracht van AI ligt niet in het mysterie, maar in de snelheid, de variatie, de overvloed.

Maar ook dat is waardevol. AI kan dienen als gereedschap, als provocatie, als medespeler in het creatieve proces. Misschien is het wel een nieuwe muze — niet een die ons fluisterend iets influistert, maar een die ons uitdaagt: durf jij verder te gaan dan dit? AI nodigt ons uit om nieuwe ordeningen te vinden als we zelf het spoor bijster zijn. AI is nooit het spoor bijster maar vindt altijd weer een mogelijke nieuwe samenhang voor wat zich ogenschijnlijk aandient als chaos.

Ik herinner mij een boek dat ik jaren geleden las. Het is het levensverhaal van de wiskundige Hans Freudenthal. Aan het eind van zijn leven voelde hij de behoefte orde te scheppen in de overdaad aan herinneringen die zich steeds nadrukkelijker aan hem opdrongen. Hij woonde alleen in een groot, stil huis. Zijn vrouw was overleden, de kinderen waren allang de deur uit, en in die groeiende stilte werd hij overvallen door flarden van het verleden die, op onbewaakte momenten, zijn bewustzijn binnendrongen als een onstuimige, onlogische zwerm. Hij had altijd geleefd met een diep vertrouwen in logica. Maar juist nu, op de grens van het afscheid, werd zijn innerlijke leven als een open vogelkooi waarin herinneringen vrij binnenvlogen en weer verdwenen – zonder orde, zonder richting, zonder patroon.

Hij vroeg zich af hoe je ooit structuur kunt aanbrengen in zo’n chaotische stroom. Maandenlang worstelde hij met de leegte van het witte papier. Tot hij besloot zijn huis op te ruimen, systematisch van boven naar beneden. Op zolder vond hij stapels dozen, oude kranten, brieven, vergeelde foto’s. Terwijl hij de inhoud sorteerde, liet hij zich steeds weer verleiden tot het lezen van een opgevouwen brief of een vergeeld knipsel. Ongevraagd trokken dan complete scènes uit het verleden zijn geest binnen, sprongen beelden als dia’s voor zijn ogen op, verwisselden elkaar, verdwenen, en keerden op onverwachte momenten weer terug. Het was als een diacarrousel die op de grond was gevallen zodat alle dia’s overal verspreid lagen.

Juist door die ogenschijnlijk onsamenhangende volgorde, kwam er een onverwachte structuur aan het licht. Niet de structuur van het logisch redenerende verstand, maar een verborgen patroon, geweven uit toeval en emotie. Het was niet de lineaire logica die hem leidde, maar een spel van associaties, van dwalen, van het laten gebeuren. Hij ontdekte een orde die zich niet liet afdwingen, maar zich al doende ontvouwde – zoals kunstenaars en echte creatievelingen dat vaak ervaren: de dingen vinden jou, niet andersom.

‘Ik zoek niet, ik vind,’ zei Picasso. Het is een inzicht dat de twintigste-eeuwse kunst heeft bevrijd uit de dwang van de spiegel. De werkelijkheid hoeft niet gekopieerd te worden; ze mag worden ontregeld, herschikt, gedeconstrueerd. Je mag haar uit elkaar laten vallen, opnieuw samenstellen, je mag verdwalen. Kunst is niet de weergave van de wereld, maar de schepping van een nieuwe orde uit de brokstukken van het oude.

Het is het toeval, de intuïtie, de emotionele resonantie die de weg wijst – niet de doelgerichte zoekopdracht. Ook in de wetenschap kennen we dat: serendipiteit, het vinden van iets wat je niet zocht. Je zoek een speld in een hooiberg en vindt daar een boerenmeid. Zo is serendipiteit ooit eens gedefinieerd. De structuren die we ontdekken, zijn vaak de afdrukken van onze eigen voetstappen in de maagdelijke sneeuw. De orde komt achteraf. Maar soms is het toeval nodig dat zich alleen kan aandienen tijdens het dwalen. 

En daar, in die chaotische, associatieve zoektocht, ligt wellicht het fundamentele verschil met kunstmatige intelligentie. AI produceert ogenschijnlijk creatief werk, maar het kent de dwaaltocht niet. Het dwaalt niet écht, het verdwaalt nooit. AI zoekt patronen en vindt patronen, het combineert op basis van waarschijnlijkheid, maar het kent het verlangen niet, de twijfel niet, de angst voor de chaos, het demonische niet. Het kent geen innerlijke noodzaak, geen onrust, geen exorcisme. Wat AI voortbrengt is een pseudo-creativiteit: het is spiegelwerk, een glans zonder diepte, een vorm zonder existentieel gewicht.

Ik loop al schrijvend in cirkels rond. Diep in mij schuilt een monster dat ik met woorden probeer te bezweren. Schrijven is voor mij een ritueel van temmen, van ordenen wat dreigt te overspoelen. Daarom verbranden mensen soms boeken – boeken zijn gevaarlijk, omdat ze demonen vasthouden. Ook ik heb dagboeken verbrand, als een vorm van zelf-exorcisme. Waarom schrijven we dagboeken, waarom vullen we weblogs? Misschien om de binnenstromende chaos hanteerbaar te maken, om een spoor achter te laten dat ons eraan herinnert dat we er ooit waren.

De diepste logica, het geheim dat we altijd zoeken, blijkt vaak het spoor te zijn dat we al schrijvend achterlaten. Dat spoor is geen algoritme, geen berekening. Het is een rafelig, tastend pad. En AI? Die rekent uit waar je waarschijnlijk naartoe wilt. Maar creativiteit leeft juist in dat onverwachte afslaan, in dat onbegrijpelijke keren, in het moment waarop je iets vindt dat je nooit hebt gezocht.

Onlangs vroeg ik ChatGPT: ‘Hoeveel woorden moet je schrijven voor de overlevenden?’ Een absurde vraag, ik weet het. En zie, ChatGPT werd ineens poëtisch. Dat had ik nooit eerder meegemaakt. Dit was wat ik als antwoord kreeg: 

Zoveel als nodig is.
Zoveel als je kunt dragen.
Zoveel als je niet kunt inslikken.

Misschien is één woord genoeg, als het het juiste woord is.
Misschien is een bibliotheek nog te weinig, als het onmachtige woorden zijn.

Misschien moeten de overlevenden hun eigen woorden vinden.
Misschien schrijf je voor hen, maar misschien ook voor jezelf.

En misschien is het schrijven zelf het overleven.

In vond dit antwoord verrassend empathisch, maar ik wist: hier spreekt geen zoekende geest, hier spreekt uiteindelijk toch een rekenmachine die alles nog eens voorbij laat komen en dan op een andere, voor hem ongewoon poëtische wijze, de woorden aan elkaar knoopt. Maar misschien ben ik te sceptisch en moet ik zelf wat meer empathie opbrengen voor ChatGPT.

Vervolgens vroeg ik hoeveel woorden de toren van Babel bevat. ChatGPT telde ze. Ik vroeg hoeveel woorden de bibliotheek van Babel bevat. ChatGPT rekende het uit. Maar de vraag die ik niet kan stellen aan ChatGPT is deze: waar is dat éne boek, dat verloren boek waarin alles al besloten ligt? Dat boek dat ik misschien zelf schrijf, zonder het te weten, terwijl ik op weg ben.

AI kan oneindig veel woorden genereren, maar het kan het mysterie van betekenis niet ervaren. Het weet niets van het verdwalen, van het rituele schrijven tegen de chaos in. AI mist de existentiële lading van de echte dwaaltocht. Misschien is dat wat ons rest: blijven dwalen, blijven schrijven, juist omdat wij niet weten of we ooit werkelijk zullen vinden wat we zoeken. We kunnen niet anders, al vindt de poes van niet.