De eerste echte automatische roman

Jaren geleden heb ik mij iets voorgenomen dat mij sindsdien is blijven achtervolgen, als een onvoltooide belofte aan mezelf. Ik zou een roman schrijven. Niet zomaar een roman, niet één die ontspruit aan het gemoed of de verbeelding, maar een roman die door het toeval zou ontstaan. Een boek dat zichzelf, via mij, zou schrijven.

Ik had het plan tot in detail uitgedacht. Elke dag zou ik mij naar de plaatselijke bibliotheek begeven, naar de leestafel waar de ochtendkranten nog vers uitgespreid lagen. Uit elk van die kranten zou ik een zin optekenen. Niet zomaar een zin, maar een zin die door het lot was aangewezen. Daarvoor had ik een methode bedacht: drie worpen met een dobbelsteen. De eerste worp bepaalde de pagina, de tweede de kolom, de derde de zin in die kolom. Zo zou ik, dag na dag, tien zinnen mee naar huis nemen. Elke zin kreeg zijn eigen kaartje, zorgvuldig bewaard in een kaartenbak, als vondsten uit een onbekende wereld. Het waren niet mijn zinnen, maar ze werden het wel. Ik verzamelde ze. Ik bezat ze.

Na een jaar zou ik 3.120 zinnen hebben. Een tekstmassa van ongeveer 37.000 woorden. Na drie jaar zou ik de omvang van een forse roman bereiken: meer dan 110.000 woorden. Een roman zonder plot, zonder samenhang, zonder personages — behalve die welke toevallig, door de dobbelsteen, keer op keer in mijn bakjes terecht zouden komen.

Dan begon het echte werk: de ordening. Want schrijven is, zoals Karel van het Reve ooit over zijn broer Gerard zei, niets anders dan ‘woordjes in de juiste volgorde zetten.’ In mijn geval zou het nog eenvoudiger zijn: ik hoefde alleen maar zinnen in de juiste volgorde te plaatsen. Een spel van combinaties, van schuiven en passen, totdat er een verhaal zou ontstaan dat zichzelf aan mij had bekendgemaakt.

Ik stelde mij voor hoe ik daarvoor een kamer in mijn huis zou leegruimen, enkel en alleen om al die duizenden kaartjes uit te kunnen spreiden. De vloer zou veranderen in een landschap van losse zinnen, verspreide fragmenten, wachtend op hun plek in een groter geheel. Ik zou beginnen bij de randen van de roman — het begin, het einde — en dan langzaam naar binnen werken. Hoofdstukken zouden zich aftekenen, patronen zouden zichtbaar worden. Sommige kaartjes zouden van het ene uiteinde van de kamer naar het andere moeten verhuizen. Dagenlang, misschien wekenlang, zou ik op de grond zitten, starend, schuivend, herschikkend, tot er zich iets aandiende wat leek op een verhaal.

Wanneer de grote puzzel gelegd was, zou ik kleine ingrepen plegen: namen aanpassen, enkele terugkerende personages invoeren, verwijzingen leggen, net genoeg om een structuur te suggereren die al die losse vondsten samenbindt. Het resultaat zou een roman zijn die ik onmogelijk zelf had kunnen verzinnen. Een verhaal dat niet uit mijn hoofd kwam, maar zich als het ware via mij had gevormd. Iets wat zich niet laat plannen. Iets wat je toevalt.

Het leek me prachtig om het manuscript vervolgens naar een uitgever te sturen, zonder mijn werkwijze prijs te geven. De critici zouden er wellicht over struikelen: een wonderlijke stijl, een ongewone compositie, maar onmiskenbaar verfrissend. Misschien zouden ze het geniaal noemen. En ja — het zou mijn werk zijn. De roman zou immers zonder mij nooit bestaan hebben.

Ik heb het nooit gedaan.

Het bleef bij een idee, ergens opgeborgen in de archiefkast van mijn plannen. Maar soms denk ik: misschien moet ik het alsnog proberen. Of beter nog: misschien moet ik een roman schrijven over iemand die dit wél heeft gedaan. Een man die elke dag zinnen verzamelt, zich verliest in zijn kaartenbakken, langzaam de grip op zijn leven kwijtraakt terwijl hij zich dieper en dieper in zijn papieren universum nestelt. Misschien wordt het niet eens duidelijk of hij uiteindelijk een roman heeft geschreven, of dat hij is opgeslokt door het spel van het toeval.

Het is natuurlijk een wat wonderlijke methode, maar zo gek is hij nu ook weer niet. Ik heb mij eens laten vertellen, dat Laurens ten Cate in de laatste jaren van zijn leven – na een zwaar verkeersongeluk – te kampen had met een hersenbeschadiging. Hij had toen veel moeite met schrijven, maar om dat obstakel te overwinnen verzamelde hij allerlei zinnen in kaartenbakken. In zijn huis stonden op een gegeven moment geen meubels meer, alleen nog maar kaartenbakken. Zo schreef hij zijn laatste columns voor de Leeuwarder Courant, wellicht op een vergelijkbare manier, al puzzelend met pasklare zinnen. Hoe dan ook, hij had een wat merkwaardige stijl op het laatst.

Het idee voor die roman laat me niet los. Misschien moet ik het alsnog maar eens gaan proberen. Of misschien ben ik al te laat. Want terwijl ik aarzelde, dacht, uitstelde, is het verhaal dat ik ooit wilde schrijven al lang geschreven — door een ander, of misschien preciezer: door iets anders. Kunstmatige intelligentie kan vandaag precies dat doen wat ik toen, met dobbelstenen en kaartenbakken, langzaam en met opzet wilde oproepen: een roman construeren uit het losse materiaal van de wereld, zinnen plukken uit een oceaan van tekst, ze combineren, rangschikken, betekenis suggereren waar misschien geen betekenis was. Wat ik als toeval had bedacht, ontstaat nu door een machine uit berekening. Wat ik als spel had gezien, is voor de machine een algoritme geworden.

Wie ben ik trouwens die denkt dat hij schrijft? Waarom zou het in mijn bewustzijn er niet net zo automatisch aan toe gaan als in een machine? Ik heb ook nog zoiets als een onderbewustzijn. Dat stuurt ook de ‘ik’ die schrijft en waarvan ik denk dat ik dat zelf helemaal bewust heb gedaan. Maar kan ChatGPT ook automatisch schrijven, zoals de surrealisten hun écriture automatique beoefenden om het onbewuste te laten spreken? Heeft ChatGPT überhaupt zoiets als een onbewuste, ervan uitgaande dat het onbewuste bij de mens ook slechts een hypothese is, nooit onomstotelijk bewezen? Geldt voor een schrijvende machine ook wat Michelangelo ooit zei: dat het beeld al in het marmer aanwezig is? Zit de tekst al verscholen in de machine? En zo niet, waar dan wel?

Tegelijk dringt zich de omgekeerde vraag op: hoe machinaal is het menselijke schrijven? Denk aan de psychotische toestand waarin schrijven vanzelf lijkt te gaan. Maar ook in het alledaagse schrijven is iets onbewusts werkzaam – het gebeurt als het ware vanzelf, en tegelijk ook niet. Mulisch noemde zijn schrijven ooit ‘een soort onbewust slaapwandelen’. Als dat waar is, kan de schrijver zich dan al schrijvend ook bewust worden van het mechanisme dat hem voortdrijft? Kan hij wakker worden uit zijn somnambule droom?

Eén ding lijkt mij zeker: kunstmatige intelligentie zal het schrijfproces ingrijpend veranderen. De schrijver zal niet langer de alwetende schepper van een fictieve wereld zijn, maar eerder een meesterkok die wat toefjes stijl toevoegt aan de verhalen die de machine heeft gegenereerd. Zoals grote zeventiende-eeuwse schilders hun ateliers vol leerlingen hadden die het voorwerk deden, waarna de meester slechts nog zijn maniera toevoegde – zo zal het straks gaan bij het schrijven van romans.

Maar terug naar het ‘automatisch schrijven’ van de surrealisten. Dat gaat dus gaat helemaal niet vanzelf. Er is altijd nog zoiets als een verborgen stuurmechanisme. En toch, wat ogenschijnlijk vanzelf lijkt te gaan, levert juist vaak de mooiste resultaten op. Niet nadenken! Dat doet ook trouwens elke goede schrijver. Als je gaat nadenken, komt er alleen maar shit op papier. Toeval! Dat alleen levert ware literatuur op. Creativiteit is allesbehalve bewuste sturing. Creativiteit is slaapwandelen. Het scheppingsproces gaat helemaal vanzelf, geloof me. De ordeningen die je zelf denkt te creëren, berusten op louter toeval, en op niets anders. Dus kan een machine het ook. Toeval is niet eigen aan de mens ….

Op een middag besluit ik het uit te testen. Ik open mijn laptop en geef ChatGPT het commando:

Schrijf een roman op basis van willekeurige zinnen uit de dagbladen van vandaag. Combineer, verbind, zoek een verborgen verhaal. Het antwoord verschijnt bijna onmiddellijk.

ChatGPT schrijft alsof het niets is. In enkele seconden rolt er een pagina tekst op het scherm, gevolgd door nog een, en nog een… De zinnen vloeien in elkaar over, verrassend vloeiend, bijna natuurlijk. Ik lees. Ik zoek de rafels, de gaten, de onlogische sprongen — maar wat ik vind is een vreemd, compact verhaal, alsof het er altijd al was geweest. Alsof de machine mij heeft ingehaald. Dan geeft ChatGPT mij een voorstel:

Zou u willen dat ik deze roman verder afmaak? Of wilt u zelf zinnen verzamelen?

Ik aarzel. Het is een simpele vraag, maar hij brengt mijn wereldbeeld wel aan het wankelen. Wat is er nog over van mijn oorspronkelijke project, als een machine in staat is om in luttele seconden te doen waar ik jaren voor had uitgetrokken? Is het verzamelen van zinnen nog wel zinvol? Of is dat nu een achterhaalde oefening, een romantische vorm van tijdverlies?

En toch: iets in mij verzet zich tegen deze dictatuur van de machine. Niet omdat de tekst van de machine minderwaardig is. Integendeel, die tekst is indrukwekkend. Maar omdat ik voel dat het niet gaat om de tekst. Het gaat om het verzamelen zelf. Om het dwalen voorafgaand aan het vinden, het ritueel van het uitzoeken, het dobbelspel, de traagheid van het schrijven met de hand, de lange rijen kaartenbakken die een tastbare geschiedenis vormen. Het gaat om het wachten tot een zin zich aandient, niet om het direct ontvangen van een afgerond verhaal.

Dat is het dus wat ik nooit eerder had begrepen: dat het niet ging om het schrijven van een roman, maar om de weg ernaartoe. Dat ik het uitstellen van de roman niet moest beschouwen als falen, maar als het wezen van het project zelf. Ik bedenk nooit iets meteen. Ook het idee om met behulp van het toeval zinnen te gaan verzamelen, kwam niet vanzelf. Het had tijd nodig, zoals al mijn schrijven een aanlooptijd tijd nodig heeft. Soms lukt het helemaal niet. Maar juist mijn writersblock maakt mij tot mens. Machines hebben geen writersblock. Er zal nooit wat haperen in het mechaniek vanbinnen. Bij mij hapert daar van alles …en voortdurend. Een mens is een haperende machine, meer niet. Maar dat heeft ook iets moois.

Ik kijk naar het scherm.

Zou u willen dat ik deze roman verder afmaak?

Ik klik het venster weg. Ik sluit de laptop. Ik pak mijn jas, de dobbelsteen ligt nog ergens in een la. Het is nog vroeg. De bibliotheek is open. Ik ga beginnen, jazeker ik ga beginnen…. . Dit wordt eerste echte automatische roman!