‘Jouw boek gaat over ‘De waan van het schrijven, Harry Mulisch en de creatieve psychose’. Van Mulisch herinner ik me vooral dat je hem vanuit het zijraam van onze studentensociëteit op het Leidseplein kon gadeslaan wanneer hij weer eens op de bank met de zoveelste vriendin lag te vozen. Dan riepen wij hard “Hup Harry” en dan deed hij in ondergoed snel de gordijnen dicht. Overigens kon hij wel goed schrijven.’
Dit bericht ontving ik onlangs van een klasgenoot van mij uit de tijd van het Ignatiuscollege. In september hebben we weer onze jaarlijkse klassenreünie. Daar hoop ik dan ook weer bij te zijn. In Amsterdam Zuid is het overigens een jaar van schoolreünies. De Peetersschool, waar ik mijn lagereschooltijd doorbracht, houdt op 28 juni a.s. een reünie vanwege haar 140 jarig bestaan.
Op 27 september a.s. houdt het daartegenover gelegen Fons Vitae een reünie vanwege haar 110 jarig bestaan. Op deze school volgden drie van mijn zussen hun middelbaar onderwijs. En op 8 november a.s. houdt het Ignatiuscollege als geheel een reünie vanwege haar 130 jarig bestaan. Amsterdam Zuid gaat dit jaar op herhaling.
Dat doe ik dan ook maar weer eens vandaag. De tekst die na deze inleiding zal volgen, is geproduceerd door AI op basis van door mij aangeleverd tekstmateriaal afkomstig uit mijn ‘Mulisch-manuscript’ dat onlangs bekroond werd met de Van Helsdingenprijs van de Stichting Psychiatrie en Filosofie.
Dat laatste vind ik nog altijd een raar idee waar ik nog steeds niet aan kan wennen. Ik vraag me ook af wie er eigenlijk geïnteresseerd is in mijn betoog dat gaat over een creatieve vorm van psychose en het psychotisch schrijven dat vanzelf lijkt te gaan. Zo bezien is dit psychotisch schrijven een bijzondere manier van creëren dat te vergelijken is met wat AI-schrijftools tegenwoordig doen: woorden uitspugen zonder ogenschijnlijk enige vorm van bewust nadenken. In die zin is het machine-schrijven van AI op te vatten als een mechanisering van de psychose. Anders gezegd, de vervolmaking van ‘de machinemens’.
Mijn prijswinnend manuscript van zo’n 100.000 woorden heb op eigen kracht geschreven in ongeveer een jaar tijd, zonder daarbij gebruik te maken van AI-tools. De inzendtermijn was 1 september 2024, en het was nog een hele tour om die te halen. Niet in de laatste plaats omdat ik het hele oeuvre van Mulisch moest doornemen, maar daarnaast ook de belangrijkste commentaren daarop, en dat zijn er nogal wat. En verder nog de relevante vakliteratuur op het terrein van de filosofie en psychiatrie.
Nadat ik mijn manuscript had ingezonden, ben ik overigens gewoon doorgegaan met bijschaven en verder schrijven. Ik dacht die prijs wordt toch nooit wat. Toen ik een tweede versie voltooid had (die de jury van de Van Helsdingenprijs dus nooit heeft gezien), heb ik die tekst in het AI-programma NotebookNL gestopt, dat speciaal ontworpen is voor Nederlandse gebruikers. Dat programma biedt krachtige functies voor het ondersteunen van schrijverstaken, zoals het analyseren van teksten, maar ook het herschrijven of redigeren daarvan. Ik had dit programma gevraagd om een aantal verbeterpunten aan te geven, waarmee ik nog eens een derde keer verder zou kunnen werken op weg naar de volmaaktheid.
Het resultaat was spectaculair, maar voor mijzelf ook uiterst pijnlijk. Ik kreeg een zeer kritisch commentaar op deze tweede versie, met tal van suggesties voor verbetering. Als gevolg daarvan werd ik overvallen door een akelig gevoel van gêne. Ik schaamde mij tegenover dit AI-programma, alsof ik met een mens te maken had en niet met een machine. Kortom, ik was gekwetst in mijn menselijke schrijverstrots. Maar het moet gezegd, bij nader inzien ben ik zelf ook over die tweede, doorgewerkte versie helemaal niet zo tevreden. Het origineel, dat ik had ingezonden, is gewoon beter, directer, oorspronkelijker en met minder uitweidingen en onnodige nuanceringen. Ik vraag me zelfs af of ik met die tweede versie de prijs ook had gewonnen.
Maar nu zit ik met een ander probleem. Het oorspronkelijke, prijswinnend manuscript moet nog uitgegeven worden. Maar wie zit er op dit soort gedachten van mij over een vroege psychose van Mulisch eigenlijk te wachten? Misschien zullen een paar psychiaters belangstelling hebben, en wellicht een enkele literatuurhistoricus die een fascinatie heeft voor Harry Mulisch. Maar daar blijft het dan ook bij, vrees ik. Het is dan ook de vraag of ik voor dit wonderlijke geschrift ooit een uitgever zal kunnen vinden. De enkeling die ik inmiddels gepolst heb, staat in ieder geval niet te springen. Een bestseller zal het ook nooit worden.
Misschien moet ik de tekst door AI laten ombouwen tot een spannende roman. Dat was het al een beetje aan het worden toen ik onlangs bij toeval op een tot nog toe onbekende bron stuitte, die mijn theorie over de vroege psychose van Mulisch volledig leek te bevestigen. Maar die informatie mag ik helaas niet gebruiken. Mijn contact met die bron leidde overigens wel tot een knallende ruzie, en dat is nooit verkeerd voor het slothoofdstuk van een roman.
Maar misschien ga ik het boek in zijn oorspronkelijke vorm uiteindelijk maar zelf uitgeven, in zeer beperkte, genummerde oplage en door mijzelf gesigneerd. Ik heb AI al gevraagd om en chique omslagontwerp te maken. Het resultaat kunt u zien in de foto hierboven.
En hieronder dan een door AI gegeneerde synopsis, met bovendien een geluidsopname met een door AI verzonnen dialoog tussen een man een vrouw. Zij voeren een geanimeerd gesprek over de inhoud van dit gelauwerde boek dat maar geen boek wil worden.
Lees, luister en huiver…
***
Harry Mulisch tussen psychose en esoterie
In zijn debuutroman Archibald Strohalm (1952) bezegelt Harry Mulisch zijn toekomst als schrijver met wat hij zelf omschreef als een “geestelijke bevrijding”. De roman markeert niet alleen het begin van een literair oeuvre, maar ook het einde van een periode waarin Mulisch, begin twintig, werd overspoeld door wat hij later een “ideeën-cataract” zou noemen. Wat voor de buitenwereld een eigenzinnige, mythische roman leek, was voor Mulisch zelf een reddingsboei – een vorm van zelfbehoud door creatie. Achter de roman gaat een ervaring schuil die men, met enig begrip voor de dubbelzinnigheid van de term, psychotisch zou kunnen noemen. Mulisch schreef zich vrij van de waanzin door deze te sublimeren in literatuur. In plaats van ten prooi te vallen aan een klinische instorting, transformeerde hij zijn ervaring tot een kunstwerk – een “literaire bypass”, zoals men het zou kunnen noemen.
In de jaren 1949-1950 onderging Mulisch een geestelijke eruptie. Hij sprak zelf over een “sterrenregen”, “Bengaalse vuren” in zijn hoofd, en een alomvattend weten: “Ik wist alles. Ik begreep alles.” Van ‘s ochtends tot ‘s avonds noteerde hij visioenen, inzichten en openbaringen. Dit alles culmineerde in Archibald Strohalm, waarin de gelijknamige hoofdpersoon een messianistische rol speelt en uiteindelijk faalt – een mislukking die voor de auteur geen nederlaag betekende, maar bevrijding. “Toen ik inderdaad begon samen te vallen met mijn oorspronkelijke ‘waanzinnige’, redde ik het vege lijf door de last af te wentelen op de schouders van Archibald Strohalm,” bekende Mulisch later. De roman werd een vat waarin de overdruk van het bewustzijn kon worden opgevangen, getemd en betekenisvol gemaakt.
De geestelijke ontsporing van Mulisch kan echter niet worden losgezien van de esoterische invloeden die hij in deze periode tot zich nam. Mulisch verslond in één dag P.D. Ouspensky’s Een nieuw model van het heelal, een boek dat op het grensvlak balanceert van filosofie, mystiek en pseudo-wetenschap. Ouspensky, een leerling van de mysterieuze goeroe George Gurdjieff, bracht ideeën in omloop over de “machinemens” die leeft in een staat van waak-slaap en slechts door bewustzijnswerk kan ontwaken. De gedachte dat de werkelijkheid in wezen een mathematisch doordringbaar geheel is – dat kunst geen toeval kent, maar onderworpen is aan kosmische octaven en numerieke structuren – resoneerde diep met de jonge Mulisch, die zich op dat moment openstelde voor iedere vorm van ‘andere kennis’.
Een belangrijke, doch onderbelichte figuur in deze ontwikkeling is Willem Exel, een Amsterdamse goeroe bij wie Mulisch gedurende enige tijd verbleef. In het huis aan de Leidsekruisstraat heerste een sfeer van extatische waanzin en halfverlichte profetie. Exel functioneerde als intermediair voor de esoterische doctrines van Ouspensky en Gurdjieff, en voedde Mulisch’ verlangen naar profetisch schrijverschap. De relatie tussen de twee liep stuk toen Mulisch, zoals wel meer discipelen, niet slechts leerling maar ook leraar wilde zijn. Wat hij in die periode meemaakte – de “verlichting”, het “licht zien” – heeft hij later literair verankerd in Archibald Strohalm en de daaruit voortvloeiende mythisering van zijn eigen schrijverschap.
De psychose, als we haar zo mogen noemen, is voor Mulisch geen pathologie maar een doorgang: een ervaring die het leven radicaal herschikt en nieuwe werkelijkheidslagen blootlegt. In plaats van traumatisch te zijn, fungeert de psychose als een initiatie – een rite de passage naar een andere wijze van zijn. De tijd zelf wordt in die ervaring vloeibaar: “de tijd zakt in elkaar”, schrijft hij, en opent zich als een verticale as. In die nieuwe tijdservaring bestaat men gelijktijdig in het heden én in de eeuwigheid. Het is een toestand die doet denken aan het mystieke nu, waarin verleden en toekomst samenvallen en de ziel zich in directe aanraking met de bron van de werkelijkheid waant.
Mulisch heeft zijn schrijverschap gebouwd op deze ervaring van radicale innerlijkheid. Literatuur werd voor hem geen representatie van de werkelijkheid, maar een “absolute werkelijkheid” op zichzelf – een hogere vorm van zijn. De auteur wordt in dit model een soort demiurg, een goddelijke schepper die, zoals Mulisch graag aanhaalt met Angelus Silesius, zelf deel wordt van wat hij schept: “Ich weiss, dass ohne mich Gott nicht ein Nu kan leben.” De wederkerigheid van schepping en geschapen worden geldt ook voor de psychotische waan: wie zich erin verliest, wordt door haar herschapen, maar kan, zoals Mulisch, ook een vorm vinden waarin hij zichzelf herschept.
Het dilemma dat hiermee opdoemt is intrigerend: wat als Mulisch psychiatrisch was behandeld in plaats van literair actief te worden? Zou zijn creatieve stroom dan zijn afgekapt? De anekdote over Freud en Gustav Mahler – waarin Freud zou hebben gewaarschuwd dat genezing de componist zijn muziek zou kunnen kosten – krijgt in dit licht een diepe ironie. Misschien is het wel de taak van de kunstenaar om zijn psychische grenservaringen niet te “behandelen”, maar te transformeren. Mulisch toont zich daarin radicaal: hij “poldert het ondenkbare in”, hij kanaliseert de moddervloed van het occultisme tot een eigen systeem en mythe. Zijn literatuur is geen therapie, maar een vorm van magische zelfbevrijding.
En toch, vreemd genoeg, blijft de term “psychose” in de literatuurkritiek rond Mulisch zelden vallen. Zijn “knetter zijn”, zijn “ideeën-cataract” worden met een soort beleefde terughoudendheid omzeild. Literatuurcritici behandelen zijn werk als tekst, niet als symptoom – en misschien is dat terecht. Maar de weigering om ook de geestesgeschiedenis, de esoterische bronnen en de psychologische dieptedimensie van zijn schrijverschap mee te nemen, resulteert in een tekortschietende duiding. Er zijn aanwijzingen genoeg: de nauwkeurige beschrijvingen van psychische desintegratie in Strohalm, de mythopoëtische herstructurering van het ik, de thematiek van openbaring, tijd en eeuwigheid.
Het is opvallend dat ook zijn biograaf Onno Blom terughoudend is. Hoewel Blom toegang heeft tot het archief van Willem Exel en bekend is met de hypothese van Mulisch’ psychose, blijft een inhoudelijke respons vooralsnog uit. Of dat voortkomt uit loyaliteit, nabijheid of simpelweg de complexiteit van het materiaal, blijft gissen.
De vraag blijft overeind: wat betekent het voor onze kijk op literatuur en op waanzin als we de psychose niet reduceren tot ziekte, maar begrijpen als een creatieve kernervaring? Harry Mulisch heeft zijn leven lang geleefd in een mythische projectie van zichzelf. Hij maakte van zijn leven een roman, en van zijn roman een kosmisch visioen. Wat voor anderen de grens van het denken betekende, werd voor hem de poort naar de schepping. De jonge man die “alles wist” en “alles begreep”, is niet genezen – hij is schrijver geworden.
***
En dan nu de geluidsopname:
Tot slot een door AI uitgewerkt concept voor hoe ik mijn manuscript kan ombouwen tot een spannende roman:
De Demiurg is een hallucinerende roman over het grensgebied tussen waanzin en inspiratie, leerling en meester, denken en scheppen. Victor Loman, een jonge student, raakt in de greep van een verontrustend helder weten. Zijn geest wordt een draaikolk van visioenen, formules, symbolen. Dan ontmoet hij Willem Exel, een charismatische leraar die hem aanmoedigt alles op te schrijven – als boodschapper van een nieuw bewustzijn. Maar wie leidt wie? In een Amsterdam dat steeds irreëler lijkt, schrijft Victor aan een boek dat zichzelf lijkt te dicteren. Tussen psychose en profetie ontwaakt hij als demiurg: een schepper van werelden, of een gevangene van zijn eigen taal?
DE DEMIURG
Structuur – Hoofdstukken en Scènes
I. De Breuk (Hoofdstuk 1–2)
Hoofdstuk 1 – De Sluiers van het Alledaagse
- Scène 1: Victor Loman, begin twintig, dwaalt door Amsterdam. Flashbacks van een onverklaarbaar weten, een overweldigend moment in de universiteitsbibliotheek.
- Scène 2: Hij wordt ’s nachts wakker in paniek: sterrenpatronen dansen ac hter zijn ogen, de tijd lijkt te stollen. Eerste verschijnselen van de “ideeën-cataract”.
- Scène 3: Hij noteert obsessief. Zijn kamergenoot maakt zich zorgen.
- Scène 4: Victor vindt in een antiquariaat Een nieuw model van het heelal van P.D. Ouspensky. Leest het in één ruk uit.
Hoofdstuk 2 – De Ontmoeting
- Scène 1: Een mysterieuze figuur spreekt hem aan in het Vondelpark, verwijst naar een “leraar”.
- Scène 2: Victor bezoekt het huis aan de Leidsekruisstraat. Eerste ontmoeting met Willem Exel.
- Scène 3: Exel leest fragmenten voor over octaven, bewustzijnsniveaus. Groepsleden in trance. Victor is gefascineerd én bevreesd.
- Scène 4: Exel noemt Victor “ontwaakt” – een uitverkorene?
II. De Versmelting (Hoofdstuk 3–6)
Hoofdstuk 3 – Het Laboratorium van de Ziel
- Scène 1: Victor betrekt een kamer in het huis. Leeft volgens Exels leer.
- Scène 2: Hij begint koortsachtig te schrijven. Notitieboeken vol diagrammen, dromen, formules.
- Scène 3: Discussie met andere leerlingen over het verschil tussen waan en openbaring.
- Scène 4: Exel draagt hem op een ‘literaire codex’ te schrijven die de nieuwe tijd moet aankondigen.
Hoofdstuk 4 – De Ontbinding van de Tijd
- Scène 1: Victor beleeft een mystieke ervaring waarin verleden, heden en toekomst samenvallen.
- Scène 2: In trance schrijft hij tot de ochtend. Fragmenten van de roman-in-wording (Archibald Strohalm-achtig).
- Scène 3: Hij hoort stemmen, maar herkent ze als zijn eigen mythopoëtische dubbelganger.
- Scène 4: Hij confronteert Exel: is hij leerling of leraar?
Hoofdstuk 5 – Spiegelgevechten
- Scène 1: Jaloezie binnen de groep. Een andere discipel, Elias, waarschuwt Victor voor “spirituele inflatie”.
- Scène 2: Exel begint Victor als rivaal te zien.
- Scène 3: Victor droomt dat hij in een spiegel stapt en zichzelf als god ontmoet.
- Scène 4: Hij tekent een kosmische structuur waarin zijn roman het centrum vormt.
Hoofdstuk 6 – De Val van de Meester
- Scène 1: Een ruzie tussen Exel en Victor escaleert: Exel beschuldigt hem van hoogmoed.
- Scène 2: Victor vertrekt uit het huis. In verwarring, maar ook bevrijd.
- Scène 3: Een periode van isolement. Alleen, hallucinerend, schrijft hij de roman af.
- Scène 4: De voltooiing voelt als een rite de passage: de waan is getemd.
III. De Transformatie (Hoofdstuk 7–12)
Hoofdstuk 7 – De Stilte Daarna
- Scène 1: Victor wandelt zwijgend door de stad. De wereld is veranderd, of hijzelf?
- Scène 2: Eerste afwijzingen van uitgeverijen. Hij twijfelt: heeft hij slechts zijn psychose op schrift gezet?
Hoofdstuk 8 – De Demiurg
- Scène 1: Een jonge redacteur herkent het talent in zijn manuscript.
- Scène 2: Victor spreekt over literatuur als een hogere werkelijkheid – een “werkelijkheid tweede graad”.
- Scène 3: De roman wordt geaccepteerd.
- Scène 4: In een symbolisch moment ziet hij zijn oude zelf als een lege cocon. Hij is herschapen.
Hoofdstuk 9 – De Reconstructie
- Scène 1: Reflectie op de maanden van overspanning. Brieven aan zijn moeder, flarden van zijn jeugd.
- Scène 2: Hij herschrijft de eerste hoofdstukken. Subtiliseert het visioen tot mythe.
- Scène 3: Confrontatie met een psychiater die zijn toestand retrospectief wil labelen als ‘schizofrene episode’.
- Scène 4: Victor weigert die diagnose. “Ik ben geen patiënt. Ik ben een schepper.”
Hoofdstuk 10 – De Ziener en de Kritiek
- Scène 1: De roman verschijnt. De pers is verdeeld: meesterwerk of wartaal?
- Scène 2: Victor blijft zwijgen over de oorsprong van het boek.
- Scène 3: Exel stuurt hem een brief: “Je hebt me verraden.”
- Scène 4: Victor verbrandt de brief. De meester is gestorven.
Hoofdstuk 11 – Een Andere Tijd
- Scène 1: Victor ervaart opnieuw de “verticale tijd”, maar nu zonder angst.
- Scène 2: In een gesprek met een jonge vrouw reflecteert hij op de grens tussen inzicht en waanzin.
- Scène 3: Hij begint aantekeningen voor een nieuw boek.
- Scène 4: “Wat als God mij schrijft?” vraagt hij zich af.
Hoofdstuk 12 – De Schrijver en de Waan
- Scène 1: De roman sluit af met een innerlijke monoloog: Victor beseft dat hij nooit genezen is, maar ook nooit ziek was.
- Scène 2: In zijn dagboek noteert hij: “Ik wist alles. Ik begreep alles. En daarom schreef ik.”
- Scène 3: Een laatste scène waarin de wereld om hem heen stilvalt – de tijd zakt in.
- Scène 4: Fade to white. Het boek eindigt in een witregel: een open ruimte voor de lezer.