Een vreemdeling in eigen land


‘Een Amsterdamse luis in de Friese cultuurpels,’ dat was het etiket dat Goffe Jensma mij tussen neus en lippen had toebedeeld in zijn boek Exit Fryslân (2022). Ik woon al decennialang in dit land, en toch is heimwee naar mijn geboortegrond mij niet vreemd. Mijn vader was een Fries die verdwaald was in Amsterdam, en ik werd ongewild zijn spiegelbeeld. Want ook ik kwam hier bij toeval terecht, zoals hij bij toeval in de hoofdstad belandde. Op zoek naar werk, dat waren wij beiden. Ieder op eigen manier, werden wij zo een vreemdeling in eigen land.

Toch weiger ik aan mijn ongeneeslijke heimwee toe te geven. Heimwee is immers een kwaal waartegen geen medicijn bestaat. Zo ontstaat de Friese spagaat tussen het verleden en de vooruitgang, tussen nutteloos verlangen en noodzakelijke verandering. Uit die spagaat worden onaantastbare mythes geboren, vanuit het verlangen ook naar een bevroren tijd. Die gedachte wordt nader uitgewerkt in de bundeling van betogen in mijn vorig jaar verschenen boek De Friese spagaat. Gedachten over Fryslân de Friezen

Onderstaande tekst is het resultaat van mijn verzoek aan ChatGPT om dit soort gedachten om te bouwen tot een samenhangend filosofisch betoog. Ik word ook wel eens ‘een omgevallen boekenkast’ genoemd. Dat mag dan zo zijn, maar ChatGPT kan er ook wat van. Lees en huiver. Wat een geouwehoer!

***

Vogelvrij: Over legitimiteit, culturele inbedding en symbolische uitsluiting in Friesland

Een filosofisch essay over identiteit, gemeenschap en culturele grenzen

Wat betekent het om ergens echt bij te horen? En wie bepaalt dat? Deze vragen zijn niet louter theoretisch, maar raken aan persoonlijke ervaringen van erbij horen, meedoen, en soms: uitgesloten worden. In dit essay onderzoek ik een eigen ervaring van publieke afwijzing na het verschijnen van een documentaire over Friesland. Vanuit die ervaring probeer ik inzicht te krijgen in bredere vragen over culturele legitimiteit, identiteit en uitsluiting. De toon is persoonlijk én beschouwend, met verwijzingen naar filosofen als Foucault, Agamben, Bourdieu en Sloterdijk.

Tijdens een vertoning van een documentaire waarin ik reflecteerde op de Friese cultuur, werd ik geconfronteerd met felle reacties. Niet alleen inhoudelijke kritiek, maar afwijzing van mijn positie als spreker. Mijn perspectief werd niet serieus genomen, simpelweg omdat ik het zou innemen van een buitenstaander. De woorden “shit, pure shit” waren geen analyse, maar een afwijzing van mijn legitimiteit.Dat moment werd voor mij een aanleiding om dieper na te denken over hoe gemeenschappen omgaan met stemmen die als vreemd worden ervaren — zelfs als die stemmen in praktische zin allang ingebed zijn in de gemeenschap zelf.

Ik woon al meer dan veertig jaar in Friesland, ben professioneel actief geweest in deze regio. Toch bleek dat niet genoeg. Mijn manier van kijken, mijn ironie, mijn afstandelijkheid — het werd gezien als niet-authentiek. Alsof ik er nog altijd niet echt bij hoorde.De Franse socioloog Pierre Bourdieu helpt ons om dit beter te begrijpen. Volgens hem is er zoiets als symbolisch kapitaal: erkenning door de gemeenschap die je het recht geeft om te spreken, mee te doen, en serieus genomen te worden. Zonder die erkenning blijf je, hoe ingebed ook, altijd een beetje buitenstaander.

Mijn ervaring raakte aan iets diepers: een gevoel van tegelijk binnen en buiten staan. Giorgio Agamben beschrijft het figuur van de homo sacer, iemand die officieel buiten de wet valt, maar toch gevangen blijft in de orde van de macht. Zo voelde mijn positie: ik werd tegelijk gezien als iemand van binnenuit (dus verantwoordelijk voor mijn woorden) én als iemand van buitenaf (dus niet legitiem).

Die dubbelzinnige positie maakt het bijna onmogelijk om op een ontspannen manier mee te praten over de gemeenschap. Alles wordt snel politiek, gevoelig, bedreigend — alsof je door je aanwezigheid alleen al een spiegel ophoudt die men liever niet ziet.

Mijn identiteitsvraag — ben ik een Amsterdammer die in Friesland woont, of inmiddels toch een Fries? — is geen simpel dilemma. Het raakt aan de fundamentele ambiguïteit van culturele identiteit. Identiteit is niet iets wat je bezit, maar iets dat voortdurend ter discussie staat. Vooral wanneer je, zoals ik, leeft op de grens van twee werelden.

Socioloog Zygmunt Bauman spreekt van de ambigue vreemdeling: iemand die niet helemaal buiten staat, maar ook nooit helemaal binnenkomt. Juist dat tussenin-zijn maakt mensen soms ongemakkelijk. En in mijn geval activeerde het kennelijk een afweermechanisme, een behoefte om die dubbelheid af te wijzen.

De documentaire waarin ik sprak was bedoeld als reflectie. Maar kunst is zelden neutraal. Zoals de filosoof Peter Sloterdijk opmerkt: kunst kan functioneren als een soort immuunreactie. Ze prikkelt het systeem, legt de kwetsbaarheid bloot. En juist daarom wordt ze soms fel afgewezen.

Mijn film hield de gemeenschap een spiegel voor. Geen bevestigende spiegel, maar een die afstand suggereerde. Misschien was het dat wat als pijnlijk werd ervaren: het besef dat er ook andere manieren zijn om naar jezelf te kijken, dat er geen vanzelfsprekende vanzelfsprekendheid bestaat.

De Franse denker René Girard beschrijft hoe samenlevingen in tijden van onzekerheid geneigd zijn om een zondebok aan te wijzen. Iemand die net een beetje anders is, kan dan het doelwit worden van collectieve afwijzing. Niet vanwege iets wat hij heeft gedaan, maar omdat zijn aanwezigheid iets blootlegt wat men liever niet wil zien.

Mijn ervaring lijkt in dat patroon te passen. Mijn ironie, mijn niet-oorspronkelijke Fries-zijn, mijn afstandelijke stijl — het werd genoeg geacht om mij tot een soort buitenstaander te maken, zelfs na decennia van inbedding.

Misschien moeten we toewerken naar een andere vorm van gemeenschap. Giorgio Agamben spreekt over een gemeenschap zonder identiteit: mensen die samenleven zonder dat hun binding gebaseerd is op afkomst of herkenning. Een gemeenschap waarin verschillen niet weggepoetst, maar juist verdragen worden. Dat vraagt een andere manier van kijken: geen behoefte aan homogeniteit, maar ruimte voor meervoudigheid. Niet: “je bent één van ons of niet” — maar: “je bent hier, en dat is voldoende”.

Mijn vraag of ik Fries ben of Amsterdammer, raakt uiteindelijk aan iets groters. Identiteit is geen bezit, maar een relatie. Een spanningsveld tussen zelfbeeld en erkenning. Mijn ervaring rond de documentaire toonde hoe snel die relatie onder druk kan komen te staan.

Toch zie ik ook iets hoopvols in dat moment van afwijzing. Het opende een ruimte voor reflectie. Voor het stellen van vragen die verder reiken dan mijn persoonlijke situatie. Hoe vormen we gemeenschap in een tijd van culturele gevoeligheden? Hoe kunnen we verschillen erkennen zonder ze als bedreiging te ervaren?

Misschien is dat wel de echte opdracht: niet om Fries of Amsterdammer te worden, maar om een manier te vinden waarop beide identiteiten naast elkaar kunnen bestaan — zonder dat één de ander hoeft te onderdrukken. Niet als compromis, maar als verrijking.

Die verrijking vraagt om een andere manier van kijken — niet naar afkomst als een vaststaand gegeven, maar als een voortdurend wordend verhaal. In plaats van identiteit op te vatten als iets wat je hebt, kun je het beschouwen als iets wat je doet. Iets wat gestalte krijgt in taal, in gebaren, in gewoontes, maar ook in openheid naar de ander. In die zin is identiteit niet het einde van een zoektocht, maar het begin van een gesprek.

Juist daarom raakt de discussie over ‘authenticiteit’ zo’n gevoelige snaar. Alsof er een meetlat zou bestaan waarlangs iemands Fries-zijn of Nederlanderschap gemeten kan worden. Alsof het spreken met een eigen taal, het kennen van een canon als enige toegangspoort dient tot een gemeenschap. Maar wie bepaalt de maatstaf? En wat gebeurt er met wie daar net buiten valt?

Misschien moeten we het idee van gemeenschap opnieuw durven denken. Niet als een veilige kring van herkenning, maar als een oefening in gastvrijheid. Een plek waar verhalen elkaar mogen kruisen zonder te worden platgeslagen tot één verhaal. Waar iemands achtergrond geen paspoort is, maar een uitnodiging tot dialoog.

In die zin was de afwijzing die ik ervoer geen einde, maar een begin. Ze dwong me te luisteren — niet alleen naar de stemmen die mij buitensloten, maar ook naar de vragen daaronder. Naar de angsten, de herinneringen, de verlangens die in elke identiteit mee resoneren. En naar de mogelijkheid dat gemeenschap niet gebouwd wordt op overeenstemming, maar op het vermogen om verschil te verdragen — en zelfs te omarmen.

Zo bekeken is mijn zoektocht geen uitzonderlijk verhaal. Het is een hedendaags verhaal van een vreemdeling in eigen land. Van velen die zich bewegen tussen werelden, talen, overtuigingen. Die proberen een vorm te vinden waarin afkomst en toekomst elkaar niet bijten, maar omarmen. Misschien ligt daarin de hoop: dat het niet gaat om kiezen, maar om weven. Om het vlechten van draden die samen een rijker patroon vormen dan ieder van hen alleen.