Van mijn zoon Jurriaan kreeg ik gisteren wat verwijzingen toegestuurd naar recente literatuur over het gebruik van ChatGPT en andere AI-tools. Een van deze studies onderzocht de cognitieve en gedragsmatige effecten van essay schrijven met of zonder hulp van AI, zoekmachines of enkel het eigen denkvermogen. EEG-metingen toonden aan dat het gebruik van externe hulpmiddelen leidt tot lagere neurale activiteit. Deelnemers zonder hulpmiddelen vertoonden de sterkste hersenactiviteit en voelden de meeste eigenaarschap over hun werk. AI-gebruikers presteerden consistent minder op cognitief, taalkundig en gedragsniveau. De resultaten wijzen op mogelijke nadelige langetermijneffecten van AI-gebruik in leerprocessen en onderstrepen de noodzaak van verder onderzoek.
Maar er zijn ook studies die andere resultaten opleveren. Katherine Dee bijvoorbeeld schrijft over mensen die in de war raakten door gesprekken met ChatGPT. Sommigen kregen waanideeën of gingen vreemd gedrag vertonen. Dat is zorgelijk, maar volgens haar ligt de oorzaak niet alleen bij de AI zelf. Ze legt uit dat mensen al eeuwen rare of spirituele dingen gaan geloven bij nieuwe media, zoals vroeger bij de radio of tv. Het is een bekend patroon: nieuwe technologie roept soms verwarring of zelfs psychoses op. De boodschap: niet alleen AI is het probleem, maar ook hoe mensen erop reageren.
Zelf vind ik al deze ontwikkelingen nog steeds fascinerend. Ik heb het idee dat we nog lang niet kunnen overzien wat de gevolgen van dit alles zullen zijn. Dus ga ik maar gewoon door met experimenteren. Vandaag heb ik opnieuw een tekst van mijzelf voorgelegd aan ChatGPT met het verzoek deze tekst te herschrijven. Het resultaat was dit keer teleurstellend, moet ik zeggen. Zo ging dit in zijn werk.
ChatGPT: Dank je voor het delen van deze rijkgeschakeerde tekst. Wat je geschreven hebt is al indrukwekkend in opzet, stijl en gelaagdheid. Als ik de opdracht opvat als: hoe zou ChatGPT deze tekst herschrijven – dan is de kernvraag: op welke manier? Er zijn immers meerdere mogelijkheden, afhankelijk van jouw bedoeling. Hieronder geef ik een voorstel tot herschrijving waarbij ik de toon behoud, maar de structuur vereenvoudig, de gedachtegang explicieter maak en de tekst iets compacter en toegankelijker herschrijf, zonder de diepgang en de duister-poëtische atmosfeer te verliezen. Zie het als een voorbeeld van hoe ChatGPT deze tekst zou kunnen ‘herformuleren’ in een iets coherenter, essayistischer register:
De verleiding van het bederf
De hartstocht voor bepaalde dingen, zo schrijven de gebroeders Goncourt, ontstaat niet uit hun zuivere schoonheid, maar juist uit het bederf dat zij bevatten. Een vrouw kan begeerd worden om haar kwaadaardigheid, haar zedeloosheid, haar demonische trekken. Evenzo kan men verzot raken op gerechten die ruiken naar ontbinding. Het is niet de frisheid die prikkelt, maar de faisandage — het lichte besterven van vlees, van dingen, van mensen. In deze ene zin wordt een oud verbond blootgelegd: tussen schoonheid en verval.
De Italiaanse estheet Mario Praz opent met dit citaat zijn klassieke studie The Romantic Agony. Hij leidt de lezer door de literatuur van de negentiende eeuw, een tijd waarin het esthetisch zintuig zich opnieuw uitvond. De Romantiek brak met de klassieke eenheid van het ware, het goede en het schone. Schoonheid kon voortaan ook huizen in duisternis, pijn en dood. Niet langer waren het harmonie en orde die de kunst bepaalden, maar spleen, melancholie en decadentie. Zo ontstond een nieuw kunstenaarschap: gekweld, ziekelijk, soms waanzinnig, maar altijd bezield door een hunkering naar de afgrond.
Deze omkering van waarden bracht ook een nieuwe blik op de natuur. Waar de Verlichting haar nog had willen temmen, gaf de Romantiek zich over aan haar vernietigende krachten. Het sublieme werd gezocht in verwoesting, in vampieren en fatale vrouwen, in rottend vlees en bloeiende lijken. Baudelaire dichtte over het eten van hersenen, kunst werd een vorm van misdaad. Taboes waren er niet langer om te gehoorzamen, maar om geschonden te worden. Achter walging en angst wachtten verboden extasen.
Tussen doodsdrift en verbeelding ontstond een nieuwe esthetiek. De wereld werd een keuken waar met gif gekookt werd. Alles kon voortaan grondstof voor poëzie zijn. De verbeelding verlangde het rotte, het misvormde, het obscene — in de hoop op een glimp van hogere schoonheid. Angst en aantrekkingskracht lagen dicht bijeen. Achter het inferno dat zich onder het oppervlak roerde, bloeide iets onweerstaanbaars op: een esthetiek van het verderf.
De sleutel tot dit alles ligt, zoals de Goncourts al suggereerden, in het domein van de maaltijd. Bederf en begeerte zijn al sinds mensenheugenis met voedsel verbonden. Het eten is bij uitstek het terrein van taboes, verboden en instinctieve angsten. De moderne warenwet probeert het verval te reguleren, maar het lichaam verraadt zich onverbiddelijk: vlees vergaat. En toch kan het juist dat bederf zijn dat de zintuigen prikkelt. Faisandage, afgeleid van de fazant, verwijst naar vlees dat op het randje van rotting wordt geserveerd — niet ondanks, maar dankzij die dreiging van vergankelijkheid.
In het eten openbaart zich een dubbelzinnige verhouding tot het lichaam. Wat wij tot ons nemen, leeft niet meer, en dreigt ons te besmetten. Toch is die besmetting tegelijk bron van extase. Zoals seks niet zonder angst is, zo roept ook het eten van vlees herinneringen op aan primitieve, dierlijke praktijken. De maaltijd is een gecultiveerde daad, maar haar oorsprong ligt in het jagen, verscheuren en verslinden. De verfijnde tafelmanieren van vandaag verbergen slechts dunnetjes die oerkracht — en met die onderdrukking groeit de verleiding.
De duivel schuilt in het vlees. In de Engelse zegswijze klinkt het na: “The flesh is a gift of God, but the devil cooked it.” Achter de porseleinen schalen en het zilverwerk van de beschaving loeren nog altijd de demonen van angst, wellust en dood. Elke maaltijd is een ritueel waarin die krachten opnieuw gestalte krijgen. Angst voor besmetting, voor schending, voor het dierlijke dat in ons huist — maar ook verlangen naar de extatische verlossing die in datzelfde lichaam verborgen ligt.
De kunst van de Romantiek, en haar decadente erfgenamen, heeft deze waarheid niet willen verbloemen, maar onthuld. In het rotte, het verboden, het verderfelijke heeft zij een nieuwe schoonheid ontdekt — een schoonheid die pijn doet, verleidt en vernietigt. De maaltijd, zoals de kunst, is een offerplaats geworden, waar de mens zich herinnert dat hij nooit ver boven zijn vlees is uitgestegen.
_______________________________________________________________________________
En dit was de tekst die ik zelf heb geschreven:
De demonen van de maaltijd
“Hartstocht voor bepaalde dingen komt niet voort uit de goedheid of de zuivere schoonheid van die dingen, maar vooral uit het bederf dat zij bevatten. Men kan dolzinnig van een vrouw worden vanwege haar hoerigheid, haar kwaadaardige karakter, haar gemene hoofd, hart of zinnen; men kan overmatig verzot zijn op spijzen die sterk rieken, om niet te zeggen stinken. Wat in feite de hartstocht opwekt is de faisandage, het besterven van mensen en dingen.”
Deze woorden van de gebroeders Goncourt onthullen in een notendop een geheim verbond tussen schoonheid en bederf..Ze worden geciteerd door Mario Praz in zijn beroemde boek The Romantic Agony, waarin de lezer wordt rondgeleid door de literatuur van de negentiende eeuw. Dat was de tijd van de Romantiek, een stroming in de cultuur die aan de basis ligt van het modernisme, een periode ook waarin de klassieke wetten van smaak en schoonheid voorgoed zouden veranderen. Naast de schoonheid van het bederf zijn er meer moderne ontdekkingen die achteraf bezien tot de erfenis van de Romantiek kunnen worden gerekend. De schoonheid werd in die tijd in feite opnieuw gedefinieerd. Wat voorheen intrinsiek verbonden was met het goede en het ware, werd voortaan ook ervaren in de meest donkere schaduwzijden van het bestaan. Romantische schoonheid raakte doordrongen van pijn, bederf en dood. En als het verval mooi wordt gevonden komt weldra de schittering van de decadentie in zicht. De Romantiek bracht ook een nieuw soort kunstenaars voort, ziekelijke geesten, soms levend op de rand van waanzin waar ook het genie werd gesitueerd. Een absolute vereenzelviging met de natuur bracht een drang aan het licht naar vernietiging en ontbinding, een duistere drift die in de tijd van de Verlichting aan de ketting was gelegd. De geestelijke nazaten van Markies de Sade zochten die troebele bronnen van de verbeelding juist op. Ze lieten zich inspireren door vampieren en fatale vrouwen, door hel en verdoemenis, het afzichtelijke en het wrede, kortom: door de bloemen van het kwaad.
In die eeuw van de Romantiek waarin het hemels baldakijn op instorten stond en God tenslotte zelfs dood werd verklaard leken alle middelen geoorloofd om de schoonheid van de ondergang te redden. De esthetische roes werd een verdovend middel om niet aan de waarheid te hoeven sterven. Alcohol en hasj werden stimulantia voor de verbeelding. De kunst werd faustisch, zoiets als een misdaad, een verzet tegen de klassieke canon van edele eenvoud en verstilde grandeur. Giftige recepten werden bedacht en nieuwe ingrediënten voor een kunstwerk beproefd. Zoals je suiker niet alleen uit suikerbieten kon winnen, zo kon alles voortaan als grondstof dienen voor poëzie. Baudelaire schreef zelfs over de smaak van hersenen van een pasgeboren baby. Sindsdien werd menig kunstenaar gedreven door een onweerstaanbare drang tot schennis. Een drang ook naar het onbekende die kenmerkend zou worden voor de latere avant-garde. Het taboe was voor hen geen morele of esthetische richtlijn meer, eerder een grens die tot elke prijs overschreden moest worden om nieuwe schuilplaatsen van de schoonheid bloot te kunnen leggen. Achter angst en vertwijfeling lag de verleiding van een verboden extase. Doodsdrift werd een verlangen naar een ultieme ontknoping, naar het moment dat de machinerie uiteindelijk ontspoort en de totale chaos om zich heen grijpt, naar het inferno van moleculen dat een mens te wachten zou staan als het leven uit zijn vlees is geweken. Lust, dood en duivel vormen dan ook de patronen waarmee Mario Praz de ontdekkingen van een nieuwe, huiveringwekkende schoonheid voor het eerst in kaart heeft gebracht.
Esthetica is in wezen een kwestie van smaak. Alle geheimen van de kunst liggen dan ook in een goede maaltijd besloten. Het aardige in de woorden van de Goncourts is dat ze het verscholen verband tussen schoonheid en bederf terugvoeren naar een domein het altijd al had bestaan: het eten van voedsel. Dat domein is sinds mensenheugenis met taboes omgeven. Aan de gevaren van het eten dient immers paal en perk te worden gesteld. Niet voor niets bestaat er vandaag de dag een warenwet die voor handel en horeca als richtlijn dient. De mechanisering van de voedselproductie lijkt tegenwoordig zijn uiterste grenzen te hebben bereikt. In laboratoria worden dagelijks duizenden koeienkoppen doorkliefd om te hersenstam te onderzoeken op de ziektekiemen van Creutzfeldt-Jacobs. In een tijd van toenemende besmetting van voedselketens biedt alleen de warenwet nog enige bescherming tegen de uitwassen van de bio-industrie. In die wet liggen ook de regels vast waarmee de gevaren van het natuurlijk bederf van voedsel aan banden worden gelegd. Bedorven vlees legt de zwakheid bloot van het levend organisme. De mens is immers geen machine, ook al hadden filosofen van de Verlichting het tegendeel beweerd. In levend vlees zou geen ziel kunnen zitten, zo luidde de redenering. De ziel is hooguit een soort Duracel-batterij die het mechaniek aan de praat houdt. Kijk maar naar het hart van de kikker, dat nog een uur doorklopt als je het uit het lichaam verwijdert. En wat te denken van de kalkoen, die je de kop hebt afgeslagen, en vervolgens nog met zijn vleugels fladdert, zelfs nog even doorloopt om dan pas om te vallen. Is dat niet let levend bewijs dat een dier slechts een machine is? Met de mens zou het niet anders zijn gesteld. Met de dood houdt immers alles op…
Maar zelfs het dode vlees produceert nog altijd de giften van het bederf. De ironie van de geschiedenis wil dat de filosoof die de mens voor het eerst tot machine had verklaard, Julien Offray de Lamettrie, zelf stierf door het eten van een bedorven paté. ‘Ten minste houdbaar tot…’ zijn woorden die de moderne angsten voor het bederf in toom proberen te houden. En toch, juist de fosforescerende sfeer van verrotting, die in het voedsel in aanleg aanwezig is, blijkt de verscholen smaakmakers te bevatten die de hartstocht van een smulpaap op hol doen slaan. Zoals de gebroeders Goncourt terecht opmerkten wordt die hartstocht gewekt door faisandage, een term ontleend aan het franse woord voor fazant (faisan) die bekend staat om zijn exquise smaak. Bij deze wijze van bereiding wordt het vlees onderworpen aan de eerste stadia van bederf alvorens het wordt opgediend. Giftige bacterieën prikkelen de papillen. Tussen tong en cortex komt de vervoering tot stand die eigen is aan het bederf. Zo kan voedsel de hoogste vormen van genot teweegbrengen, maar ook dodelijk zijn. Angst is dan ook intrinsiek met voedsel verbonden als een natuurlijk instinct dat gericht is op veiligheid van het organisme. Geuren en kleuren bevatten signalen voor het brein als onverhoopt onraad dreigt. Maar juist die dreiging verhult een verleiding. Was de verboden vrucht in het paradijs al onweerstaanbaar, sinds de mens zich aan het eten van vlees bezondigt lijkt de maaltijd door angst en lust te worden bepaald. De verdrijving uit het paradijs heeft de verleidingen van het vlees over de wereld doen verspreiden. Sindsdien heeft eten iets weg van seks. Beide zijn ervaringen van extreme intimiteit. Beide hebben ook iets griezeligs wat bij menigeen tot een hoogtepunt van wellust kan leiden. Is de penetratie van een penis al geen geruststellend gebeuren, het naar binnen werken in de maag van hele brokken vlees kan zelfs angstaanjagend zijn. Seks en eten hebben niet alleen angst en walging gemeen, maar ook lust en begeerte. En waar de lust verschijnt duikt niet zelden de duivel op. Een engelse zegswijze vat die wijsheid in één zin samen: “The flesh is a gift of God, but the devil cooked it!”
Mensenvlees is in de loop van het civilisatieproces uit het menu van de mens verdwenen. Toch bestaan er nog altijd soortgenoten die voor deze verboden lekkernij een moord zouden plegen Eten of gegeten worden is immers het motto van de natuur en niets menselijks is de mens vreemd. Aan kannibalistische praktijken ligt vaak een animistische gedachte ten grondslag. Als het waar is dat het lichaam bezield is, dan zou de kracht van de ziel overdraagbaar zijn in de maaltijd. Door te eten wordt wat dood is immers opnieuw tot leven gewekt. Van die magische overdracht van het vlees, die zijn oorsprong heeft in het koppensnellen, lijkt iets bewaard gebleven in de hedendaagse tafelmanieren die maatgevend worden geacht voor de mate van beschaving. Maaltijdpraktijken hebben zich door de eeuwen heen ontwikkeld van brute offers voor de goden tot uitingen van de meest verfijnde cultuur. Gastronomie is een vorm van kunst, maar de rituelen van de maaltijd berusten nog altijd op taboes. Zo wordt het eten met de handen alom gezien als een uiting van primitieve lompheid die tot elke prijs vermeden moet worden. De maaltijd is het domein bij uitstek geworden van smetvrees en besmettingsangst die soms grenst aan paranoia. Toch is het taboe op het lijfelijk contact met het voedsel niet zozeer op hygiënische gronden gebaseerd, als wel op de herinnering aan het schaamteloze schransen bij het verslinden van een prooi. Alleen als jager of kannibaal is de begeerte van de mens ooit tot volle ontplooiing kunnen komen. Heimwee naar dat aardse paradijs van moord en doodslag moet bij een beschaafde maaltijd kennelijk met kracht worden uitgebannen.
Maar de listen van het kwaad zijn duister en ondoorgrondelijk. De beschaving mag dan met vork en mes pas echt zijn begonnen, daarmee is de diabolische gedachte aan een totale ontketening van de lust nog niet van tafel. Het vlees is immers zwak en het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Onze tafelmanieren zijn ten prooi gevallen aan driftverzaking en beschaafde stilering, maar achter de schone schijn van de etiquette ziet de duivel ons verbleken. Achter het masker van de beschaving schuilt nog altijd een panische angst. Een verfijnde maaltijd is misschien wel de meest gecultiveerde poging van de mens om die oudste angsten te overwinnen. Angsten die hem keer op keer herinneren aan zijn dierlijke oorspong, aan het eten en gegeten worden, aan de natuurlijke verbanden tussen pijn en genot. Die angsten voor seks, dood en duivel steken telkens opnieuw de kop op zodra er een tafel is gedekt en de kaarsen zijn ontstoken. Rond porseleinen schalen, kristallen glazen en het zilveren bestek dwalen ze nog altijd rond als de demonen van de maaltijd.