Ik sta voor een lastig probleem. Ik heb een artikel geschreven voor een literair tijdschrift, maar ik mag dit niet publiceren van de persoon die ik dit artikel als anonieme bron heb opgevoerd. Het kernpunt van het artikel draait om het onderzoek naar een mogelijke psychotische periode van Harry Mulisch, de invloed hierop van de esotericus Willem Exel, en de rol van esoterische ideeën, met name die van P. D. Ouspensky (1873-1947) en G. I. Gurdjieff (1866-1949).
Dit gegeven komt ook voor in mijn manuscript De waan van het schrijven. Harry Mulisch en de creatieve psychose. Dit manuscript is onlangs bekroond met de Van Helsdingenprijs van de Stichting Psychiatrie en Filosofie. Volgens mij is er wel degelijk sprake geweest van een psychose bij Mulisch, een stelling die ik in mijn bekroonde manuscript uitvoerig beargumenteer.
Mijn theorie is dat Mulisch rond 1950 psychisch in de war was, mogelijk omdat hij de esoterische kennis, opgedaan uit geschriften, niet aankon. Ik zie steeds meer bewijs dat de esoterische kennis van Exel (verbonden met Ouspensky) Mulisch een vocabulaire heeft gegeven om zijn psychotische ervaring om te zetten in literatuur. Mulisch’s chaotische openbaringsvisioenen uit 1950, waaruit later zijn boek De compositie van de wereld voortkwam, hadden volgens mij rechtstreeks verband met de wonderlijke ideeën van Willem Exel, in wiens ban Mulisch was geraakt, wat uiteindelijk leidde tot een psychose.
In Mijn Getijdenboek van Mulisch staat ook een foto van Exel afgedrukt. Volgens Het Gemeentearchief Amsterdam leefde de elektrotechnicus en evangelist Ing. W.H. Exel van 1903 tot 1970. Verder wordt daar vermeld dat hij rond 1950 lezingen gaf over onderwerpen als De wonderlijke bouw van het universum en De atoomsplitsing in de geest onder andere in de bovenzaal van Hotel Americain.
Een ontwikkeling die zich na de voltooing van mijn manuscript heeft voltrokken, is het contact dat is ontstaan tussen mij en mijn anonieme bron, Dat is iemand die met name genoemd wil worden wn blijkt te beschikken over een aanzienlijk deel van het archief van Willem Exel. Ik zal hem van nu af aan ‘De Archivaris’ noemen. Ik stuitte op dit gegeven nadat De Archivaris onlangs zelf had gereageerd op een van mijn bogs over Mulisch. De Archivaris heeft inmiddels ook materiaal uit zijn archief aangeleverd aan Onno Blom, de biograaf van Mulisch. In dit archief van Exel bevinden zich ook geluidsopnamen waarin verteld wordt dat Mulisch zich schaamde voor deze periode uit zijn leven, en daarom in zijn roman archibald strohalm en latere publicaties met Exel heeft afgerekend. Nog belangrijker, er wordt expliciet gezegd dat Mulisch destijds psychisch in de war was. Dit laatste zie ik als een bevestiging van mijn theorie over de psychotische periode van Mulisch. Uit dit archief van De Archivaris is ook een verhaal afkomstig dat Exel op de Krim zou zijn geweest, waar hij Ouspensky en Gurdjieff leerde kennen, of in ieder geval hun werk.
Hoewel onduidelijk blijft of het om een persoonlijke ontmoeting of de kennismaking van Exel met hun werk ging, en ook wanneer dit gebeurde, zie ik dit als een concrete aanwijzing dat Exel bekend was met de ideeën van Ouspensky en Gurdjieff. Dit zou een direct verband leggen tussen Exel en deze belangrijke esoterische denkers, wat de vermeende invloed op Mulisch via Exel verder onderbouwt. Ouspensky’s werk Een nieuw model van het heelal is bekend terrein voor Mulisch-onderzoekers. Mulisch beweerde ooit dit boek in één etmaal te hebben uitgelezen na zijn contact met Exel. Ouspensky was een leerling van Gurdjieff.
Belangrijke ideeën van Ouspensky en Gurdjieff die relevant worden geacht voor Mulisch’ werk, zijn onder meer het concept van de vierde dimensie als een hogere realiteit verbonden met bewustzijn, en tijd als een aspect hiervan. Ouspensky gebruikte paradoxen om dit te benaderen. Ook centraal hierbij staan zijn ideeën over menselijke transformatie, meerdere realiteitsniveaus en innerlijke ontwikkeling. Gurdjieff en Ouspensky spraken over de mens als een “machinemens” die mechanisch handelt en leeft in een staat van “waak-slaap”. Dit begrip “machinemens” is bij Mulisch later een eigen leven gaan leiden.
Om uit deze bekleming te komen, moet de mens aan zichzelf werken, “wakker worden”, en afstand doen van het mechanische om het oneindige en “het wonderbaarlijke” te zoeken – kortom, een gnostische weg naar verlichting. Ouspensky zag het heelal als een organisch geheel waarin alles van elkaar afhankelijk is, en geloofde in een soort spiritueel fatalisme, waarbij “alles gebeurt”. Deze concepten, zoals de “machinemens” en het “Ik gebeur” (in Archibald Strohalm) , zijn te vinden in Mulisch’s werk, en zeer waarschijnlijk beïnvloed door Exel, en via hem door Gurdjieff en Ouspensky.
Het onderwerp van Mulisch’s mogelijke psychose is traditioneel met een grote boog vermeden in het gangbare Mulisch-onderzoek, in interviews, en ook door Mulisch zelf. Geen enkele psychiater heeft tot nog toe een studie aan Mulisch gewijd, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Vestdijk en Reve, over wie ook door psychiaters artikelen geschreven zijn. Onno Blom – die eerder een biografie van Jan Wolkers schreef – is sinds enige tijd de officiële biograaf van Mulisch. Maar die biografie moet nog altijd verschijnen. In zijn eerdere boek over Mulisch, De wondergrijsaard (2020), heeft Blom de eigen woorden van Mulisch over de “sterrenregen” rond 1950 wel geciteerd, maar zonder verdere duiding of het woord “psychotisch” te gebruiken.
Ik heb inmiddels contact gehad met Onno Blom en – op zijn verzoek – mijn bekroonde manuscript aan hem toegestuurd. Maar Blom heeft – ook na herhaald verzoek van mijn kant – nog steeds niet inhoudelijk gereageerd op ‘de psychose-theorie’. Dat is niet wat je noemt het toppunt van zorgvuldigheid. Misschien is hij bang om door met mij te communiceren het contact met De Archivaris te verliezen, maar dat had hij dan eerder moeten bedenken. Ik vraag me overigens af of Blom, die Mulisch persoonlijk goed gekend heeft, niet te dicht op zijn onderwerp zit, of anders: nog wel voldoende gemotiveerd is voor deze biografie. Het materiaal van De Archivaris moet hij nog grotendeels doornemen, en ook het materiaal in het woonhuis van Mulisch aan de Leidsekade in Amsterdam heeft hij nog lang niet in zijn geheel ingezien. Maar Blom is geen snelle werker. Over de biografie van Wolkers heeft hij ook zo’n tien jaar gedaan.
Hoe dan ook, ik wilde zijn bevindingen naar aanleiding van mijn manuscript – inclusief de nog onbekende informatie van De Archivaris over Exel – graag publiceren in het genoemde artikel voor een literair tijdschrift. Bovendien zou ik deze informatie graag willen invoegen in de tekst van mijn bekroonde manuscript, dat nog wacht op een uitgever. Een en ander heeft inmiddels geleid tot een hoogoplopend conflict tussen mij en De Archivaris. Nogmaals, deze heeft mij uitdrukkelijk verboden om het artikel – met daarin door hem aan mij vermelde gegevens over Exel – te publiceren. Dat neemt niet weg dat De Archivaris wel contact blijft onderhouden met Onno Blom, en er geen bezwaar tegen heeft dat gegevens uit het archief van Exel worden verwerkt in zijn Mulisch-biografie.
De Archivaris beweert terughoudend te zijn geworden omdat de betreffende informatie over de psychose van Mulisch nog niet voldoende onderbouwd zou zijn met concrete bewijzen uit het archief van Exel, of vanuit andere bronnen. Daar stel ik tegenover dat ik in mijn manuscript tal van argumenten heb aangevoerd die de ‘Mulisch’ psychose-theorie‘ wel degelijk ondersteunen. Het is ook niet voor niets, zo lijkt mij, dat dit manuscript is bekroond met de Van Helsdingenprijs voor “het beste creatieve-literaire werk”. De patstelling die nu is ontstaan, en die mede wordt veroorzaakt door het uitblijven van een reactie van Onno Blom, heeft inmiddels geleid tot een abrupte beëindiging van mijn contact met De Archivaris. Ook die zwijgt nu in alle talen, net als Onno Bom.
Kortom, ik ben gestuit op een aantal zaken. Ten eerste een verborgen aspect van Mulisch’s vroege leven (een psychose beïnvloed door de esoterie via Willem Exel). Daarnaast: de opkomst van een nieuwe, mogelijk belangrijke archiefbron. Vervolgens: de connectie naar de ideeën van Ouspensky en Gurdjieff als intellectueel kader. En tenslotte: de ethische en juridische dilemma’s die zich voordoen bij het verwerken en publiceren van gevoelige informatie afkomstig uit persoonlijke en onvolledig geverifieerde bronnen in de context van literair-biografisch onderzoek.