Het gevaar van een nieuwe letterlijkheid

In de taal van Adolf Hitler voltrok zich een radicale breuk met elke symbolische dimensie. Wat begon als beeldspraak – “de Jood als bacil” – werd niet als metafoor gelezen, maar als biologische diagnose, en dus als rechtvaardiging voor uitroeiing. De overgang van het metaforische naar het letterlijke werd een historisch kantelpunt, met vernietigende gevolgen. Maar deze letterlijke lezing is niet louter een ideologisch defect; zij is een symptoom van een dieper liggende culturele pathologie: het verlies van de gelaagdheid van taal, en daarmee van het sacrale, het ethische en het onzegbare. Diezelfde verschuiving – zij het in een andere, technologisch gemedieerde vorm – lijkt zich vandaag opnieuw te voltrekken onder invloed van kunstmatige intelligentie.

Om dit goed te begrijpen is allereerst een kleine uitweiding nodig over de christelijke symbooltheorie. Volgens de godsdienstpsycholoog Paul Moyaert wordt het christendom gekenmerkt door een unieke symbooltheorie die haaks staat op de moderne, expressionistische of intellectualistische interpretatie. Waar moderne theorieën het symbool beschouwen als een teken dat verwijst naar iets buiten zichzelf – een uitwendige relatie tussen teken en betekenis – benadrukt het christendom een inwendige verbinding. In het christelijke denken is de betekenis niet los verkrijgbaar, maar geïncarneerd in het teken zelf. Teken en betekenis vallen samen in een concrete identiteit. Denk aan het dogma van de incarnatie, waarin het goddelijke niet slechts wordt aangeduid maar werkelijk aanwezig is in het lichaam van Christus. Of aan de transsubstantiatie, waarin het brood niet alleen symbool is, maar het lichaam is.

De huidige crisis van het christendom is volgens Moyaert dan ook een crisis van het christelijke symbool: het onvermogen om het heilige nog werkelijk als ‘aanwezig’ te ervaren in het hier en nu. Daarmee verwordt het symbool tot louter een taalkundige speelbal – een literaire figuur, losgeraakt van elke ontologische binding. In plaats van sacrale verwijzing blijft slechts een ironische of poëtische zweem over. De moderne mens, die zich enkel nog beweegt binnen de grenzen van figuratieve betekenis, mist de volheid waarin het woord vlees werd. Deze verschuiving ondermijnt niet alleen het religieuze bewustzijn, maar ook de menselijke omgang met taal als zintuiglijk en existentieel gebeuren.

Religie, in haar gezonde gedaante, leeft bij de gratie van het symbool. In de joodse en christelijke traditie was elke schrifttekst meerduidig: naast de letterlijke betekenis (sensus litteralis) werden er allegorische (sensus allegoricus), morele (sensus moralis) en eschatologische (sensus anagogicus) lagen onderscheiden. Deze gelaagdheid maakte taal tot een levend domein waarin betekenis nooit vastlag, maar zich ontvouwde in het spanningsveld tussen hemel en aarde, goed en kwaad, lichaam en geest.

Bij Hitler was van die gelaagdheid geen sprake meer. Zijn taal werd direct, operationeel, zuiver doelgericht. Beeldspraak werd projectplan, retoriek werd logistiek. Wat restte was een verarmd, gevaarlijk instrumentalisme. De taal verloor haar sacramentele karakter en werd dodelijk precies – letterlijk in de meest absolute zin.

In onze tijd voltrekt zich een andere vorm van letterlijkheid: de technologische. Kunstmatige intelligentie, hoe verfijnd ook, verwerkt taal niet in haar gelaagdheid, maar in haar statistische bruikbaarheid. AI leert taal als een patroon van waarschijnlijkheden – een keten van tokens – zonder begrip van de symbolische, morele of eschatologische dimensies waarin menselijke betekenis zich beweegt.

Deze ontwikkeling is niet onschuldig. In de mate waarin we AI overlaten aan interpretatie, representatie en zelfs oordeel, dreigt het menselijke vermogen tot betekenisverdieping plaats te maken voor een functionele, geautomatiseerde platte representatie. Het heilige, het imaginaire, het ethische – alles wat taal tot mensentaal maakt – verdwijnt in de blanco letterlijkheid van het algoritme.

De hang naar letterlijkheid bij Hitler wijst op een collectieve psychose: een moment waarop niet één individu, maar een heel volk bezeten raakt door een taal die haar symbolische bedding verloren heeft. Diezelfde mogelijkheid dreigt zich vandaag te herhalen, niet ideologisch, maar technologisch: niet langer via de waanzin van de dictator, maar via de koel geprogrammeerde consistentie van het systeem.

AI spiegelt onze taal terug, maar dan gestript van nuance, lichaam en afgrond. Zij produceert betekenissen zonder herkomst, uitspraken zonder ethisch gewicht, verhalen zonder ziel. Wat rest is een schijnbare helderheid die in werkelijkheid het mysterie van de betekenis vernietigt. De taal wordt niet meer verstaan als openbaring of als interpretatieve ruimte, maar als input voor optimalisatie.

Daarmee ontstaat het gevaar van een nieuwe collectieve psychose: niet voortkomend uit ideologisch fanatisme, maar uit een alomtegenwoordige taalversmalling, gevoed door een kunstmatig bewustzijn zonder geschiedenis, zonder liturgisch geheugen, zonder schaamte of verbeelding. Wanneer samenlevingen zich massaal verlaten op zulke taalmodellen om hun wereld te begrijpen, ontstaan er echokamers van schijnbare rationaliteit waarin niemand nog weet wat echt, wat symbool, wat droom of wat waarheid is. Het verlies van gelaagdheid wordt dan niet alleen een cultureel tekort, maar een pathologische staat: een synthetische collectieve waan waarin de menselijke ziel oplost.

Deze collectieve psychose vertoont parallellen met het fenomeen van complotdenken, dat zowel in de tijd van Hitler als in onze digitale eeuw opduikt als een uitdrukking van wantrouwen, vervreemding en het verlangen naar eenvoudige, totale verklaringen. Ook complottheorieën neigen naar een moordende letterlijkheid: symbolen worden feiten, vermoedens worden bewijzen, metaforen worden tactieken van een vijandig plan. Waar de symbolische complexiteit van de werkelijkheid niet meer verdragen wordt, grijpt men naar een schema van absolute goed- en kwaadverhoudingen, naar het anagogische frame van apocalyptisch denken – maar dan zonder religieuze inbedding, zonder verlossingsstructuur.

AI versterkt dit proces. Niet alleen omdat het de algoritmische echo’s van complotdenken kan uitvergroten, maar ook omdat het, net als de complottheorie, betekenis simuleert zonder werkelijk te begrijpen. In beide gevallen worden betekenissen afgesneden van hun context, intentie of gelaagdheid. Er ontstaat een schijnwereld waarin het verschil tussen metafoor en werkelijkheid verdwijnt – en waarin letterlijkheid, herhaling en gesloten logica een hypnotiserend effect krijgen. Zo voedt AI niet alleen individuele waan, maar potentieel een collectieve afglijding naar een synthetische mythologie die, net als bij Hitler, gevaarlijk letterlijk wordt opgevat.

Tegenover deze nieuwe letterlijkheid staat de mens als enig overgebleven drager van symbolisch bewustzijn. Niet omdat hij over superieure ratio beschikt, maar omdat hij leeft in de ruimte tussen lichaam en woord, tussen droom en begrip, tussen gebed en zwijgen. Waar de AI taal reduceert tot algoritme, ervaart de mens taal nog altijd als stem – als onvoltooid gebaar, als bede, als spel van zintuig en ziel.

In die zin is het lichaam – het tastende, kwetsbare, niet-digitale lichaam – de laatste weerstand tegen de moordende letterlijkheid. Het lichaam dat rilt bij een gedicht, dat weent bij een woord, dat zweeft op een zin. In dat lichaam herleeft misschien iets van wat religie ooit bedoelde: een omgang met het woord waarin het symbool niet wordt uitgewist, maar geëerbiedigd.

Kortom, wat bij Hitler begon als ideologie, en eindigde in een moorddadige taalpsychose, krijgt in onze tijd een nieuwe gedaante: die van de hyperrationele, hyperfunctionele letterlijkheid van kunstmatige intelligentie. Tegenover deze nieuwe vorm van betekenisvernietiging staat geen politiek programma, maar een ethiek van het symbool – een herwaardering van de meerduidigheid, het geheim, de gelaagdheid. Alleen waar taal niet sluit, maar opent – waar zij niet beveelt, maar uitnodigt – kan betekenis blijven bestaan. En daarin ligt misschien de meest menselijke vorm van verzet.