Wachtend op de terugkeer van de ziel

Er zijn dagen waarop ik me leeg voel. Niet vermoeid of verdrietig per se, maar leeg — als een vaas zonder bloemen, een klok die wel tikt maar geen tijd lijkt te geven. In die leegte komt soms een vreemd verlangen op: om opgeladen te worden. Alsof ik een toestel ben en mijn innerlijk een accu is die gewoon even aan het net moet. Slapen helpt dan niet. Lezen ook niet. De zon op mijn huid doet iets, maar niet genoeg. De ziel lijkt stilgevallen.

Een gedachte doemt op: zou kunstmatige intelligentie, met al haar slimmigheid, ooit in staat zijn om dat te doen — de ziel opladen? Zoals een telefoon in de oplader: klik, en weer 100%. De vraag is absurd, en toch ook niet. Want het verlangen is echt. En in onze wereld, waar alles sneller en slimmer moet, ligt het antwoord op zulke verlangens vaak in de technologie. Apps die onze stemming volgen, avatars die luisteren als niemand anders dat doet. Er zijn interfaces die troosten, algoritmes die inspireren. En soms voelt het zelfs alsof ze iets in mij aanraken dat… dieper ligt. Maar is dat dan de ziel? Wat betekent deze vraag nog in tijden van kunstmatige intelligentie?

Machines worden steeds slimmer. Ze spreken vloeiend, sneller dan wij. Ze genereren beelden uit tekst, simuleren stemmen, bootsen emoties na. Ze zijn overal — in je inbox, in het klaslokaal, in het ziekenhuisdossier. Ze schrijven blogs, – misschien ook dit blog dat u nu leest, – ze componeren muziek, maken deepfakevideo’s die je eigen herinneringen verdringen. Hun namen klinken zacht: ChatGPT, Gemini, Claude, Sora. Maar wat zij representeren is niets minder dan een breuk in de menselijke orde.

De opkomst van kunstmatige intelligentie luidt geen nieuwe fase van vooruitgang in, maar een stille revolutie in ons denken,. Wat we ooit ‘de werkelijkheid’ noemden, versplintert in nabootsingen. Wat we ‘ mens’ noemden, lost op in interfaces. En wat we ‘de ziel’ noemden, blijkt afwezig — of reeds vervangen door… ja door wat eigenlijk? .

Stephen Hawking waarschuwde er decennia geleden al voor. De grootste vergissing in de geschiedenis, schreef hij, zou wel eens kunnen zijn dat we het volgende scenario niet serieus genoeg namen: een wereld waarin computers zichzelf steeds maar blijven verbeteren en ons uiteindelijk voorbijstreven, niet in kracht, maar in betekenis. Niet in intelligentie, maar in ervaring. We dachten dat AI ons werk zou overnemen. Maar het neemt ons innerlijk over. Het neemt ins spreken in bezet, maar ook de herinnering, het verlangen. En toch lijkt het alsof niemand protest aantekent. Alsof we al lang akkoord zijn gegaan met deze ontwikkeling die nu eenmaal onontkoombaar is.

Ik zie mezelf niet als een profeet, maar het moet gezegd dat ik deze ontwikkeling ruim twintig jaar geleden zag aankomen. In het voorjaar van 2001 vroeg de redactie van De Vrije Fries mij om een bijdrage te schrijven voor een themanummer over ‘Utopieën en denkbeeldige werelden’. Mijn verhaal ging niet zozeer over fictieve werelden, als wel over de aloude vraag of een mens een ziel heeft. Om dat te onderzoeken verplaatste ik mij in het wereldbeeld van de zestiende eeuw, waarin een atheïstisch standpunt ondenkbaar was. Wie toen het bestaan van God of de ziel ontkende, deed dat slechts in een denkbeeldige wereld.

Ik bestudeerde het werk van Thomas More en Rabelais, en vroeg mij af of hun denkwerelden — utopieën, grotesken, carnavaleske omkeringen — achteraf bezien niet juist getuigen van een onvermijdelijk godsbesef. Als het atheïsme pas mogelijk werd tegen het einde van de achttiende eeuw, hoe kunnen wij dan nu, omgekeerd, blind zijn geworden voor de ziel — niet omdat ze niet bestaat, maar omdat ze in ons huidige wereldbeeld ondenkbaar is geworden door de snel voortschrijdende technologie?

Want vandaag bevinden we ons in een nieuwe denkbeeldige wereld, gevormd door een technologiedie geen grenzen kent. Sciencefiction lijkt werkelijkheid te worden. Kunstmatige intelligentie vervaagt de grenzen tussen feit en fictie, tussen binnen en buiten, tussen ziel en systeem. Het bewustzijn wordt tot data, het lichaam tot avatar, de ervaring tot algoritme. Het leven wordt een verhaal, verteld door ChatGPT — of, zoals Shakespeare al schreef, door een idioot…. full of sound and fury. Signifying nothing.

Maar wat als we niet alleen doen alsof? Wat als we werkelijk zijn gaan geloven dat het leven geen diepte meer heeft, geen ziel, geen geheim? Misschien is dat wel de in wezen fatale ruil geweest: geen pact met de duivel, maar een langzame onttrekking aan het ondoorgrondelijke — niet uit angst voor de dood, maar uit verlangen naar beheersing. We wilden niet langer lijden, maar optimaliseren. Niet sterven, maar worden opgeslagen. De ziel werd ingeruild voor een model dat beter voorspelt dan wij ooit konden voelen.

Alan Turing ontwierp de computer niet alleen als rekenmachine, maar als brug naar het onzegbare. Hij hoopte de ziel van zijn gestorven vriend te benaderen, al was het via computertaal-taal. Vandaag is taal zelf tot interface geworden — een middel om de leegte te vullen met plausibiliteit. Net als de Amerikaanse advocaat die zijn overleden zoon wilde terugkweken uit DNA: niet uit geloof in onsterfelijkheid, maar uit wanhoop over verlies. Maar hoeveel zielen passen er eigenlijk op een DNA-streng? De vraag is even absurd als onthullend. De ziel is geen reeks, geen partikel, geen script. Misschien is zij juist datgene wat zich per defintie niet laat repliceren. Misschien is zij het enige unieke wat zich aan alles onttrekt.

In de wereld van Michel Houellebecq, waarin de fatale omwenteling voor de mens van genetische aard is, lijkt de ziel overbodig geworden. Maar hoe dichter we de maakbaarheid naderen, hoe wanhopiger het verlangen naar transcendentie zich manifesteert — alsof we iets zijn kwijtgeraakt dat we nauwelijks meer durven benoemen. Zoals in het zestiende-eeuwse wereldbeeld de ontkenning van God ondenkbaar was, zo is bij ons het bestaan van ziel of geheim haast onvoorstelbaar geworden. Maar misschien keert juist in deze onvoorstelbaarheid iets terug: niet als waarheid, maar als verstoring. Of sterker nog, als een heimelijke sabotage van een ontspoord wereldbeeld.

Wat betekent dit alles nu, voor iemand zoals ik die recentelijk ontwaakt is uit een narcose met een litteken over zijn borst, en die zich vervreemd voelt van de werkelijkheid? Misschien dit: dat de ziel al verdwenen is — niet met geweld, maar met mijn stilzwijgende goedvinden. Ook ik heb haar geruild, stukje bij beetje, voor snelheid, gemak, controle. Niet in één moment, maar in een eindeloze stroom updates, protocollen, schermtijd. Wat rest is geen onheilspellende leegte, maar een perfect functionerend systeem. En dat is misschien wel het angstaanjagendst van alles. 

Sensus Vitae — de zintuiglijke gewaarwording van het leven — dreigt onder onze ogen geruisloos te verdwijnen in de volmaaktheid perfectie van de simulatie. Wat ooit echt was, maakt plaats voor wat aannemelijk is. Misschien zal de ziel pas opnieuw denkbaar worden wanneer ze definitief verloren is gegaan. Als een schim op de muur van een vergeten kamer. Een foutmelding in een alwetend systeem. Een laatste schreeuw, door geen algoritme te begrijpen. Een wegstervende echo in een leeg universum.

De ziel was niet bestand tegen de belofte van het algoritme. We wilden niet langer voelen, maar voorspellen. Niet lijden, maar labelen. Niet sterven, maar uploaden. We wachten niet meer op Godot, maar op de terugkeer van de ziel die in het nietsende niets verdwenen lijkt. En telkens weer als dit besef tot mij doordringt, wil ik weg…. ver weg van hier… terug in de tijd. Ik wil vertrekken vanuit een diep gevoel van heimwee… of zoals Marsman ooit dichtte: