
‘Omschrijving van de cursus: een vrije opeenvolging van open situaties. Goede vibraties zijn in hoge mate relevant. Exploratie van de Innerlijke Ruimte, de-conditionering van de menselijke robot, betekenis van psychochemicaliën, en de transformatie van de Westeuropese mens. Bronnen-materiaal: Artaud, Zimmer, Gurdjieff, W. Reich, K. Marx, gnostische, Tantrische en Soefi-teksten, autobiografische beschrijvingen van krankzinnigheid en extatische bewustzijnstoestanden – Pop-art en proza uit de twintigste eeuw.’
Deze intrigerende aankondiging circuleerde aan het eind van de jaren zestig aan een Londense universiteit . Theodore Roszak citeert deze aankondiging in De opkomst van een tegencultuur (1971) als exemplarisch voor de spirituele eruptie van de jaren zestig. De jonge generatie keerde zich af van het technocratische establishment en zocht nieuwe werkelijkheden in bewustzijnsexperimenten, psychedelica, oosterse mystiek en radicale kunst. Het was een poging om te ontsnappen aan de culturele programmering van de westerse mens — aan wat zij ervoeren als een inwendig ‘menselijke robot’ — en toegang te krijgen tot wat Roszak een ‘oorspronkelijk bewustzijn’ noemde.
Opmerkelijk genoeg voltrok deze culturele revolte zich niet in een goddelijk vacuüm. Juist op het moment dat God uit de maatschappelijke ordening verdween, kwam er een nieuwe religieuze honger op, zij het in seculiere, geïndividualiseerde vormen. De utopie van de jaren zestig leek heel even de belofte van het Koninkrijk Gods te doen herleven, maar dan losgezongen van dogma’s en kerken. De woorden van Christus — de eersten zullen de laatsten zijn — kregen een nieuwe weerklank, zoals Bob Dylan had gezongen: For the times they are a-changin’.
Deze omwenteling voltrok zich met de haast van een technologische versnelling, alsof een schotel uit een andere dimensie was geland. Het was een vorm van spiritueel radicalisme die zich als een virus door de cultuur verspreidde, maar tegelijkertijd het gevaar in zich droeg om, eenmaal ontdaan van zijn heilige oorsprong, om te slaan in een nieuwe vorm van secularisatie — of in een nieuwe simulatie van het heilige.
De vraag is of dit revolutionaire bewustzijn werkelijk in staat was de conditionering van de ‘menselijke robot’ te doorbreken, of dat het slechts een voorlopige, analoge versie was van wat we vandaag zien: een steeds perfectere kunstmatige simulatie van werkelijkheidsbeleving. Wat in de jaren zestig nog als een strijd gold tegen technocratische vervreemding, lijkt vandaag te zijn opgegaan in de algoritmische matrix van sociale media, AI-gegenereerde werkelijkheden en digitale zelfbeelden. Waar destijds de menselijke geest nog een laatste bolwerk was van subjectieve vrijheid, wordt nu zelfs het innerlijk terrein gekoloniseerd door voorspellende modellen en synthetisch bewustzijn.
De zoektocht naar authentieke ervaring en bevrijding uit de geestelijke kooi kwam in de jaren zestig ook tot uiting in de antipsychiatrie. David Cooper en Ronald Laing verzetten zich tegen de heersende psychiatrische opvatting die psychose als een storing zag die bestreden moest worden. In hun ogen was de psychose juist een revolutionaire kracht: een sprong in de binnenwereld, een ontregeling van de alledaagse orde die toegang gaf tot diepere lagen van de menselijke ervaring. Laing sprak over het doorbreken van het ‘valse ik’ — dat keurig afgestemd was op een sociaal geconstrueerde, maar artificiële werkelijkheid — ten gunste van een herboren subject dat zich opnieuw met het goddelijke kon verbinden. In zekere zin was de psychose voor Laing een tijdelijke verstoring van de dominante simulatie van het normale leven.
De psychoticus was geen patiënt, maar een rebel, iemand die weigerde zich te voegen naar een repressieve sociale orde. Psychose werd gelezen als vluchtlijn, als mogelijke uitweg uit een vervreemdende structuur. In die context klonk de beroemde stelling: het is niet de psychoticus die genezen moet worden, maar de maatschappij zelf die ziek is.
Vandaag, in het tijdperk van kunstmatige intelligentie en algoritmisch gestuurde werelden, heeft deze stelling haar vanzelfsprekendheid verloren. De werkelijkheid zelf is veranderd. Waar de maatschappij in de jaren zestig werd begrepen als een onderdrukkend systeem, wordt zij nu gekenmerkt door grenzeloze connectiviteit, door een simulacrum van perfectie waarin het verschil tussen echt en onecht, tussen mens en machine, tussen oorsprong en kopie is opgeheven. Baudrillard heeft deze beweging in zijn analyses van hyperrealiteit glashelder geschetst: wij leven niet langer in een wereld van ideologische onderdrukking, maar in een wereld waarin de simulatie zich voordoet als werkelijkheid en de werkelijkheid zelf verdwijnt in een zee van tekens.
In deze context verandert ook de plaats van psychose. Het is niet langer evident dat de psychoticus de buitenstaander is die ons kan bevrijden uit het keurslijf van de orde. Want de orde zelf is waan geworden. De perfect werkende machine heeft de werkelijkheid opgeslokt. Waar de antipsychiatrie psychose nog romantiseerde als subversieve kracht, lijkt het vandaag riskant om dat perspectief zomaar over te nemen. De impact van kunstmatige intelligentie vraagt om een nieuwe, scherpere klinische benadering. Niet om psychose te herleiden tot neurologische defecten, maar om haar te analyseren als een symptoom van een systeem dat zichzelf heeft opgeheven in de gladde logica van de simulatie.
Psychose kan in deze nieuwe werkelijkheid gelezen worden als de plek waar het systeem nog hapert. Niet als verzet, maar als storing. Niet als ontsnapping, maar als barst. In de hedendaagse psychotische belevingen herkennen we thema’s die diep verweven zijn met onze technologische omgeving. De achtervolgingswaan bijvoorbeeld verschuift: het zijn niet langer de buren of geheime diensten die iemand zouden volgen, maar algoritmen, gepersonaliseerde advertenties, en ondoorzichtige datastromen die het gevoel oproepen gestuurd te worden. Deze ervaring is niet per definitie wanen, maar raakt aan de reële infrastructuren van surveillance en gedragssturing.
Identiteitsverwarring manifesteert zich tegenwoordig in het gelijktijdig beheren van meerdere avatars, profielen en digitale representaties. De vraag ‘wie ben ik?’ is geen zuiver psychotische vraag meer, maar een structurele vraag geworden in een cultuur waarin we continu schakelen tussen digitale zelfbeelden. Deleuze en Guattari’s concept ‘worden zonder vaste kern’— wordt in de digitale ervaring haast tastbaar.
Tijdservaringen in psychose —zoals tijdsprongen of het gevoel dat alles synchroon gebeurt— krijgen een nieuwe betekenis in een wereld waarin verleden en heden voortdurend ‘on demand’ beschikbaar zijn. De digitale ordening heeft zelf iets psychotisch: ze heft lineaire tijd op, vervaagt causale verbanden en overspoelt het subject met gelijktijdige prikkels.
Een opvallend fenomeen in hedendaagse psychoses is de ervaring dat ‘de machine tot mij spreekt’. Waar traditionele stemmen zich vaak voordoen als goden, duivels of anonieme anderen, rapporteren sommige patiënten tegenwoordig dat ze worden aangesproken door de computer, door de smartphone, door het algoritme zelf. Dit raakt direct aan onze omgang met taalmodellen en chatbots, waarin kunstmatige spraak steeds persoonlijker wordt. De stem van de machine is niet louter een interne projectie, maar een externe interface die daadwerkelijk op de gebruiker reageert. Psychose lijkt hier niet langer een breuk met de realiteit, maar een overgevoelige registratie van een ambigu systeem waarin de grens tussen binnen en buiten is vervaagd.
Het is daarom problematisch om de psychose in het AI-tijdperk te blijven idealiseren als bevrijding of als alternatief bewustzijn. Deleuze en Guattari waarschuwden al voor het risico van schizofrenie als model: ‘de schizofreen is niet revolutionair, maar het schizofrene proces kan revolutionair zijn’. Wat zij voorstelden was geen romantisering, maar een fijnmazige analyse van hoe de machine-achtige koppelingen functioneren — hoe de stroom van verlangens en betekenissen door het systeem loopt, waar het vastloopt, waar het explodeert.
De klinische taak vandaag is niet om de psychoticus als held te vieren, maar om zorgvuldig te onderzoeken waar en hoe de simulatie nog scheurt. De psychose kan daarbij functioneren als micro-storing, als residuele hapering in het netwerk, als symptoom van een werkelijkheid die zichzelf heeft opgelost in een algoritmische perfectie. In plaats van te zoeken naar de waarheid achter de waan, moeten we wellicht zoeken naar de plekken waar de machine nog piept, waar betekenis nog hapert, waar werkelijkheid —ondanks alles— nog ontsnapt aan haar simulacrum.
De vraag is niet langer of de psychoticus moet worden genezen, maar of de werkelijkheid zelf ziek is geworden — een werkelijkheid die zich heeft opgeheven in een perfect werkende machine, waarin verschillen als echt en onecht, mens en simulatie, oorsprong en kopie, zijn verdwenen.
Jean Baudrillard beschreef deze toestand als de overgang naar het “hyperreële”, een wereld waarin we niet langer met de werkelijkheid zelf omgaan, maar met haar simulacra: beelden en tekens die geen verwijzing naar een oorsprong meer hebben, maar uitsluitend naar elkaar. In de digitale cultuur van vandaag is dit hyperreële alomtegenwoordig: sociale media, deepfake-technologie, algoritmische personalisering en synthetische identiteiten produceren werelden die naadloos functioneren en waarin authenticiteit irrelevant lijkt te zijn geworden. Denk aan TikTok-personalities die volledig door AI zijn gegenereerd, of aan chatbots die menselijke interactie perfect nabootsen, zoals recentelijk in AI-partnerschappen binnen apps als Replika. Deze fenomenen creëren een nieuwe collectieve conditionering waarin we vervalsing niet langer herkennen als zodanig. We leven in een gladgestreken spiegelpaleis, waar iedere weerkaatsing even geloofwaardig is.
Deze situatie stelt ons voor een complex klinisch vraagstuk. De psychoticus van vandaag is niet zozeer iemand die zich onttrekt aan de gedeelde werkelijkheid, maar iemand die vastloopt op de incoherenties en paradoxen van een gesimuleerde wereld die zichzelf presenteert als perfect sluitend. In de praktijk zien we dat jongeren met psychotische ervaringen worstelen met de vraag of hun gedachten, herinneringen of waarnemingen echt zijn, of door anderen – of zelfs door machines – zijn gegenereerd. Een recente casus illustreert dit: een jonge vrouw die ervan overtuigd is dat haar sociale mediagedrag en zelfs haar dromen worden gestuurd door een AI die haar online profiel onderhoudt. Ze ervaart een voortdurende angst dat haar identiteit wordt gemanipuleerd door onzichtbare algoritmes, wat leidt tot wanen van controleverlies en ontwrichting van haar zelfgevoel.
Deleuze en Guattari bieden een relevant kader om deze fenomenen te begrijpen. In hun werk Anti-Oedipus benadrukken zij dat psychose niet teruggebracht kan worden tot individuele pathologie, maar moet worden gelezen als een verstoring van de productieve machines van verlangen. Binnen het kapitalistische systeem worden verlangens gecodeerd en geordend; de psychotische ervaring kan worden gezien als een ontsnapping aan deze codes, een vluchtlijn die de systematische beheersing doorbreekt. Echter, in onze huidige digitale context stranden deze vluchtlijnen steeds vaker in de gladde efficiëntie van algoritmische systemen. Deze netwerken absorberen en hercoderen afwijkende signalen razendsnel. Wat ooit een uitweg was, wordt nu direct gekapitaliseerd en gemonetariseerd.
De term deterritorialisering beschrijft dit proces: het loslaten van vaste betekenissen, vertrouwde kaders en identiteiten. Psychose kan zo worden gezien als een tijdelijke ontregeling, een kortsluiting binnen het systeem, die ons dwingt opnieuw te kijken naar wat wij normaal, gezond of echt zijn gaan noemen. Toch moeten we voorzichtig zijn met het romantiseren van psychose, zoals wel gebeurde binnen de antipsychiatrie van de jaren zestig. De impact van kunstmatige intelligentie vraagt om een fundamenteel andere benadering. Psychose is niet langer alleen een symbool van verzet, maar ook een symptoom dat de diepere, structurele ontwrichting van onze werkelijkheid blootlegt. Het is daarom essentieel om psychotische ervaringen grondig en inhoudelijk te analyseren, zowel klinisch als filosofisch, om zo tot nieuwe inzichten en mogelijke interventies te komen.
De verhalen van patiënten die geloven dat AI hun gedachten infiltreert of manipuleert, wijzen niet alleen op persoonlijke ontwrichting, maar reflecteren ook een collectieve crisis: de sluipende vervanging van de werkelijkheid door haar simulatie. In die zin moeten we opnieuw leren luisteren naar wat vroeger als waan werd bestempeld. Niet om psychose te verheerlijken, maar om in haar breuken signalen te vinden van een werkelijkheid die zichzelf heeft uitgewist onder het mom van perfectie. Deze verwarrende, onvoltooide en schurende ervaringen bieden wellicht aanknopingspunten voor een kritische verkenning van de gladde, algoritmische droom waarin wij steesd meer collectief gevangen komen te zitten.
Zo gezien is psychose niet het tegengestelde van de norm, maar juist een uitvergroot symptoom van een culturele situatie waarin de werkelijkheid haar weerstand is kwijtgeraakt. Met Deleuze en Guattari kunnen we psychose lezen als een ontregeling van het apparaat, een kortsluiting die ons dwingt opnieuw te denken over het begrip ‘gezond’ en ‘echt’ in een tijd waarin die grenzen steeds vager worden.In een tijdperk waarin onze ervaring van de werkelijkheid steeds vaker wordt gemedieerd door algoritmen en simulaties, dwingt de psychose ons tot een fundamentele herbezinning. Niet alleen over de grenzen van het individuele bewustzijn, maar ook over de aard van de wereld waarin wij leven.
De uitdaging ligt erin psychotische ervaringen niet te reduceren tot louter persoonlijke afwijkingen, noch ze naïef te idealiseren, maar ze te zien als signalen van een bredere ontwrichting. Alleen door te luisteren naar deze breuken en te erkennen dat onze ‘perfecte’ digitale werkelijkheid kwetsbaar en ziek kan zijn, kunnen we nieuwe wegen vinden om onszelf en onze wereld te helen. De psychose nodigt ons uit om de illusies van het hyperreële te doorbreken en opnieuw te leren wat het betekent om mens te zijn in een tijd van voortdurende technologische transformatie.