Het complotdenken van Dolph Kessler

Vorig jaar verscheen het boek “Oorlog of vrede. Willen winnen of gelijkspel” van Dolph Kessler. Sindsdien ventileert hij zijn mening over de oorlog in Oekraïne in allerlei interviews. Maar ook op Facebook, waar de laatste dagen een felle discussie is ontstaan tussen voor en tegenstanders van zijn bijzondere vorm van pacifisme, die in feite neerkomt op een felle kritiek op de NAVO. Kessler steekt de hand in eigen boezem en denkt daarmee de vrede te dienen. In zijn boek schreef hij hierover al het volgende:

Vandaag de dag vinden velen dat de NAVO steeds meer door de Verenigde Staten gebruikt wordt voor steun aan de eigen buitenlandse politiek en oorlogsexercities. De eerste keer voerde de NAVO oorlog in Joegoslavië (1994-2001), Irak (2003), NAVO-landen als kern van de ‘coalition of the willing’ Libië (2011) en indirect ( Syrië 2014). Telkens met tal van onschuldige burgerdoden als gevolg. Bovendien steunen de NAVO-landen de oorlog tegen Jemen en bombarderen ze in Somalië.’

Het huidige standpunt van Kessler komt in het kort neer op het volgende. De oorlog in Oekraïne zou een tragisch gevolg zijn van jarenlang geopolitiek falen, waarbij het Westen – met name de Verenigde Staten en de NAVO – fundamentele inschattingsfouten hebben gemaakt. Hoewel hij Vladimir Poetin scherp veroordeelt als dictator, legt Kessler de verantwoordelijkheid voor de escalatie niet uitsluitend bij Rusland. Hij benadrukt telkens weer dat het Westen zélf heeft bijgedragen aan het ontstaan van dit conflict.

Zo zou het Westen, tegen beter weten in, de geopolitieke logica van invloedssferen hebben genegeerd. Reeds in de jaren negentig waarschuwden diplomaten als George Kennan dat uitbreiding van de NAVO richting het oosten Rusland zou provoceren. Volgens Kessler heeft deze uitbreiding geleid tot het aanwakkeren van nationalisme en antiwesterse sentimenten in Rusland, het belemmeren van Russische democratisering, en het herstellen van een Koude Oorlog-mentaliteit. De NAVO-uitnodiging aan Oekraïne in 2008 (tegen het advies van Merkel en Sarkozy in) ziet hij als een strategische blunder, ingegeven door Amerikaanse druk. Oekraïne zelf was destijds intern verdeeld over een eventueel NAVO-lidmaatschap – het was dus volgens hem geen eenduidige nationale keuze.

De Amerikaanse buitenlandse politiek wordt door Kessler beschreven als niet zozeer idealistisch of waarden-gedreven, maar als fundamenteel cynisch en machtspolitiek van aard. De VS zouden consequent handelen uit geopolitiek eigenbelang, ook wanneer dat leidt tot grootschalig menselijk leed (zoals in Vietnam, Irak, Afghanistan). Hun optreden zou gekenmerkt worden door hypocrisie en het meten met twee maten. In deze optiek past de oorlog in Oekraïne binnen een bredere Amerikaanse strategie om Rusland in te perken. Kessler waardeert kritische stemmen zoals die van Jeffrey Sachs, die deze rol van de VS durven benoemen. Hij pleit uiteindelijk voor meer geopolitiek realisme, zelfreflectie en diplomatieke terughoudendheid van het Westen.

Laat ik vooropstellen dat ik het met dit standpunt fundamenteel oneens ben. In de huidige situatie in Europa vind ik een dergelijke redenering zelfs gevaarlijk. Ze ondergraaft de publieke en politieke bereidheid tot herbewapening – iets dat, gezien de huidige verhoudingen en de structurele militaire achterstand van Europa ten opzichte van Rusland, juist hoognodig is. De dreiging die uitgaat van het huidige Russische regime is reëel en substantieel, niet alleen voor Oekraïne maar voor heel Midden- en Oost-Europa.

Bovendien bevat Kesslers betoog een aantal eenzijdige en op sommige punten feitelijk onjuiste aannames. Dat geldt met name voor de suggestie dat de NAVO-uitbreiding de hoofdreden zou zijn voor de Russische inval in Oekraïne. Poetin heeft daarover zelf meerdere, sterk uiteenlopende rechtvaardigingen gegeven, variërend van de ‘denazificatie’ van Oekraïne tot het beschermen van de Russisch-sprekende bevolking, maar ook – en dat is veelzeggend – het ontkennen van het bestaansrecht van Oekraïne als onafhankelijke natiestaat, zoals hij expliciet verwoordde in zijn beruchte essay van juli 2021. Dit impliceert een imperialistisch motief, niet louter een reactie op westerse druk.

Wat in deze redenering ondergesneeuwd raakt is dat de NAVO een defensieve alliantie is. Sinds haar oprichting in 1949 is zij gebaseerd op het principe van collectieve verdediging (artikel 5). Er is geen enkele aanwijzing dat de NAVO landen zoals Rusland militair bedreigd zou hebben – integendeel, het waren voormalige Sovjet-satellietstaten die na de Koude Oorlog uitdrukkelijk en vrijwillig aansluiting zochten, juist uit angst voor mogelijke Russische revanchistische politiek. Het negeren van die soevereine keuzes zou vanuit internationaalrechtelijk oogpunt problematisch zijn geweest. Staten als Polen, Estland, Letland en Litouwen hebben historische redenen om zich niet veilig te voelen naast een imperiale macht als Rusland. De NAVO-uitbreiding was daarom geen agressieve expansie, maar een antwoord op legitieme veiligheidsbehoeften van onafhankelijke staten.

Dat Oekraïne in 2008 geen eenduidige nationale consensus had over NAVO-lidmaatschap is waar, maar dat geldt voor veel grote strategische besluiten in democratische staten. Belangrijker is dat sinds de annexatie van de Krim in 2014 de publieke steun voor NAVO-lidmaatschap in Oekraïne drastisch is toegenomen. Volgens peilingen is een meerderheid van de bevolking sindsdien vóór toetreding. Dit geeft aan dat het juist de Russische agressie zelf is geweest die de Oekraïense koers naar het Westen heeft versneld, niet andersom.

Wat betreft de waarschuwingen van George Kennan: deze zijn waardevol, maar vormen geen sluitend tegenargument. Kennan’s visie vertegenwoordigde één stroming binnen het Amerikaanse buitenlandse beleid, maar anderen benadrukten dat de erkenning van de soevereiniteit van post-Sovjetstaten centraal moest staan. De invloedsferenlogica impliceert in feite dat landen als Oekraïne geen zelfstandig buitenlands beleid zouden mogen voeren – een visie die strijdig is met de kernprincipes van het Handvest van de Verenigde Naties en met het zelfbeschikkingsrecht van volkeren.

Kesslers algemene analyse van de Amerikaanse buitenlandse politiek als uitsluitend cynisch miskent bovendien de complexiteit van het Amerikaanse optreden in de wereld. Het kan niet worden ontkend dat de VS in het verleden ingrijpende fouten hebben gemaakt – Vietnam, Irak en Afghanistan zijn pijnlijke voorbeelden. Maar de suggestie dat Amerika louter uit machtsmotieven handelt, negeert de cruciale rol die de VS ook hebben gespeeld in het bevorderen van internationale samenwerking (VN, Bretton Woods, NAVO), het reconstrueren van Europa na de Tweede Wereldoorlog (Marshall-hulp) en het ondersteunen van democratische bewegingen wereldwijd. Een moreel onderscheid tussen democratische en autoritaire systemen blijft daarbij essentieel, ook al zijn democratieën feilbaar.

Hoewel Kessler expliciet stelt dat Poetin een dictator is, creëert hij door zijn presentatie een retorisch moreel evenwicht tussen Rusland en het Westen. Die symmetrie is misleidend en verhult het fundamentele verschil tussen een autoritair regime dat zijn buurland binnenvalt, en een coalitie van democratische staten die in reactie daarop militaire en humanitaire steun verleent aan het aangevallen land. Het Westen wordt hierin voorgesteld als een geopolitieke actor met gelijke verantwoordelijkheid, terwijl het feitelijke geweld, de annexatiepolitiek en de oorlogsmisdaden afkomstig zijn van Rusland.

Al met al kun je stellen dat Kesslers redenering gekenmerkt wordt door een zeer selectieve lezing van de feiten, een voorkeur voor structurele verklaringen boven morele duiding, en een impliciete normalisering van autoritair revanchisme als geopolitieke rationaliteit. Dit soort denken, hoe ‘realistisch’ het zich ook noemt, miskent dat juist moreel normatief denken nodig is om internationale rechtspraak en vredesordes overeind te houden. Wie in moreel evenwicht spreekt over een dictatuur die een buurland binnenvalt en een reeks democratieën die dat proberen te verhinderen, verliest uiteindelijk het zicht op rechtvaardigheid. En zonder rechtvaardigheid is vrede niets meer dan een tussenstand.

De discussie over de rol van het Westen in de aanloop naar de oorlog in Oekraïne is legitiem, maar mag niet verworden tot een excuus voor morele verlamming of geopolitieke gelatenheid. In een wereld waarin autoritaire regimes steeds assertiever opereren en internationale normen onder druk staan, is het van vitaal belang dat Europa zijn eigen veiligheidsbelangen helder onder ogen ziet. Dat betekent: investeren in defensiecapaciteit, het versterken van bondgenootschappen, en het verdedigen van de principes waarop de internationale rechtsorde rust – zoals soevereiniteit, territoriale integriteit en het zelfbeschikkingsrecht van volkeren.

Europa kan zich geen nostalgisch pacifisme permitteren dat verward wordt met diplomatie, noch een ‘realistisch’ cynisme dat de agressor begrijpt, maar het slachtoffer uit het oog verliest. De oorlog in Oekraïne herinnert ons eraan dat vrede niet slechts een kwestie van dialoog is, maar ook van weerbaarheid – moreel, politiek en militair. Wie daarin tekortschiet, loopt het risico de vrede te verliezen nog vóór ze is bevochten.

De reflex om altijd het Westen of de NAVO als primaire schuldige aan te wijzen, zelfs in gevallen van evidente agressie door een autoritaire staat, zoals Rusland jegens Oekraïne, vertoont kenmerken die doen denken aan complotdenken — zij het in een subtielere, intellectueel verpakte vorm. We kunnen hier spreken van wat je een “structureel wantrouwen als wereldbeeld” zou kunnen noemen: een diepgewortelde overtuiging dat achter elk conflict de hand van het Westen schuilgaat, vaak de Verenigde Staten in het bijzonder. Dit denken is niet per se gebaseerd op feitenanalyse, maar op een hermeneutiek van achterdocht: officiële verklaringen worden per definitie gewantrouwd, alternatieve duidingen krijgen bij voorbaat meer geloofwaardigheid, en geopolitieke actoren zoals Poetin worden in zekere zin “begrepen” of “verklaard” als reactie op provocaties van het Westen.

Deze houding hoeft niet voort te komen uit de klassieke complotwaan — vaak gaat het om intellectuele teleurstelling, pacifistisch idealisme of anti-Amerikanisme — maar het effect is vergelijkbaar: men raakt vervreemd van de politieke realiteit en verschanst zich in een gesloten, ideologisch wereldbeeld. Wat daarbij problematisch is, is niet de kritiek op het Westen op zich – die is in een gezonde democratie volkomen legitiem en vaak terecht – maar de asymmetrie in die kritiek, het onvermogen om ook autoritaire agressie helder te benoemen en te veroordelen.

Dat leidt tot een moreel vacuüm waarin het onderscheid tussen verdediging en aanval vervaagt, en waarin begrippen als vrede, veiligheid en vrijheid hun richting verliezen. Kortom, de hardnekkigheid waarmee de NAVO of het Westen als schuldige wordt aangewezen lijkt een postideologische vorm van complotdenken te zijn – niet luidruchtig of paranoïde, maar subtiel, intellectueel gestileerd, en daarom des te gevaarlijker.