Domweg gelukkig dat ik nog leef

Is het mogelijk dat twee zulke geperverteerde persoonlijkheden als Poetin en Trump oprecht kunnen huilen?  Het hangt sterk af van wat je onder “oprecht huilen” verstaat — en wat je bedoelt met “geperverteerd”. Als je met oprecht huilen bedoelt: het tonen van onvervalste emotie, niet gespeeld of strategisch, dan is het antwoord: ja, dat is in principe mogelijk, zelfs bij mensen met ernstig verstoorde persoonlijkheidsstructuren. Zelfs mensen met narcistische of antisociale trekken zijn niet volledig afgesneden van emotie, al zijn hun gevoelens vaak egocentrisch gericht. Ze kunnen bijvoorbeeld huilen uit woede, vernedering, zelfmedelijden of verlies van controle. Of bij het verlies van een geliefd object dat hun zelfbeeld voedt.

Maar als je bedoelt: huilen vanuit diepe empathie, spijt, of moreel besef — dan is het veel minder waarschijnlijk. Bij persoonlijkheden die structureel manipulatief, gewetenloos zijn of lijden aan grootheidswaanzin (zoals Poetin en Trump door veel waarnemers worden getypeerd), is het vermogen tot moreel gegronde emotie vaak beschadigd of afgestompt. Hun emoties zijn instrumenteel of zelfgericht. Een traan kan dan eerder een strategie zijn, of een reactie op narcistische krenking, dan een teken van innerlijke omkeer.

Er is een beroemde passage bij Hannah Arendt waar ze beschrijft hoe zelfs Eichmann zich ontroerd kon tonen bij persoonlijke muziek of familieherinneringen — maar volledig gevoelloos bleef tegenover de gevolgen van zijn daden. Dat maakt hem niet “onmenselijk”, maar juist huiveringwekkend menselijk binnen zijn gesloten systeem. Hij was niet gevoelloos, schreef ze — alleen gedachteloos, dat wil zeggen: afgesloten van de morele verbeelding die de ander werkelijk in zijn innerlijk toelaat. De banaliteit van het kwaad lag precies in die kloof tussen emotie en geweten.

Misschien is dat het griezeligste van alles: dat zulke mensen niet inwendig leeg zijn, maar juist vol van zichzelf. Dat ze wel degelijk kunnen huilen, maar dat hun tranen niets zeggen over een doorbroken pantser, enkel over een gekwetst ego. En toch blijft de vraag hangen, als een moreel experiment in de geest: Wat als zo iemand wél oprecht zou huilen — niet voor de camera, niet om zichzelf, maar om een kind dat hij niet kende, een waarheid die hem overmande, een fout die hem verschroeide? Zouden we het geloven? Zouden we het willen geloven? Of is het precies de erkenning van dat onwaarschijnlijke moment die ons dwingt tot iets nog pijnlijkers: erkennen dat het kwaad soms met droge ogen regeert — en met natte ogen zichzelf bedriegt.

Dit heb ik bij mijzelve overdacht, verregend op een miezerige morgen… Eergisteren was het al weer twee weken geleden dat ik een openhartoperatie onderging. Sindsdien leef ik trager, aandachtiger. Wie herstelt, wordt gedwongen tot eenvoud. Leven wordt iets concreets: ademen, slapen, eten, langzaam weer wat wandelen. In die verstilling begon ik na te denken over iets dat ogenschijnlijk niets met mijn lichaam te maken heeft: de toestand van de waarheid. Toch voelde het als een verwantschap. Wats waarheid als je niet meer zeker van je eigen lichaam kunt zijn?

In het ziekenhuis is waarheid geen filosofisch probleem – het is het verschil tussen overleven of niet. Je moet kunnen vertrouwen op metingen, diagnoses, op de vaardigheid van artsen en de werking van medicatie. In het ziekenhuisbed zat er een wirwar van draden aan mijn lijf. Soms hoorde ik een piepje en dan kwam de zuster even kijken naar de metertjes. Wat zag zij? Het ging totaal buiten mij om. En daarbuiten, in de wereld die door het raam mijn kamer binnenstroomde, leek het tegenovergestelde te gelden. Alles vloeide, verschoof, leek omkeerbaar. Gaandeweg voelde ik mij overgeleverd aan een machinerie waar ik zelf geen enkele vat op had. 

Ik begon me af te vragen: wat gebeurt er met een samenleving wanneer waarheid zelf op de intensive care belandt? Wanneer we leven in een cultuur van twijfel, niet als kritisch vermogen, maar als strategie – een manier om elke grond onder de voeten weg te slaan? In een tijd waarin de grenzen tussen feit en fictie steeds verder vervagen, lijkt de waarheid zelf haar status als fundament van het publieke domein te verliezen. Nepnieuws is geen randverschijnsel meer, geen kwaadwillige uitzondering in een verder intact medialandschap. Het is zelf tot het centrum van de werkelijkheid doorgedrongen en heeft die werkelijkheid opnieuw geformeerd volgens haar eigen grillige logica.

De Franse filosoof Jean Baudrillard sprak ooit van het simulacrum: een kopie zonder origineel, een beeld dat niet meer verwijst naar een onderliggende werkelijkheid, maar slechts naar andere beelden. In het tijdperk van Poetin en Trump is het simulacrum niet louter een filosofisch concept meer, maar geopolitieke praktijk. De beeldenoorlog is realiteit geworden. En nep is echter dan echt.

Jaren geleden werd de wereld opgeschrikt door het beruchte verhaal over de “plasseks-video” waarmee de Russen Donald Trump zouden hebben gecompromitteerd. Of het waar is, doet er nauwelijks nog toe. Het gerucht zélf is voldoende om het publieke debat te sturen, wantrouwen te zaaien en de grens tussen sensatie en informatie definitief te vervagen. Zodra iets het nieuws bereikt, maakt het niet langer uit of het waar is – alleen nog dat het geloofd, gedeeld of gevreesd wordt.

Onder Trump werd deze logica tot regeringsbeleid verheven. Hij won zijn presidentschap met een campagne die gestoeld was op flagrante leugens, halfslachtige ontkenningen en het strategisch gebruik van “alternatieve feiten”. Maar ook nadat zijn leugens werden ontmaskerd, bleven ze hun werk doen. Niet de waarheid telt, maar het vermogen om je versie ervan te laten circuleren.

Poetin hanteert eenzelfde strategie, zij het op een nog meer geperfectioneerde, cynische wijze. In de oorlog tegen Oekraïne draait alles om controle over het narratief. Russische staatsmedia zetten een parallelle werkelijkheid in scène waarin Rusland zich verdedigt tegen het Westen, waarin Oekraïne zichzelf bombardeert, waarin NAVO en fascisme synoniemen zijn. Deze propagandistische hyperrealiteit is niet louter misleiding – ze vormt een consistent, intern gesloten systeem waarin elke afwijking wordt geïnterpreteerd als bewijs van vijandigheid.

De Britse filmmaker Adam Curtis noemde deze toestand hypernormalisation – een toestand waarin het onware systeem zó alomtegenwoordig is geworden dat het voor velen voelt als de enige mogelijke realiteit. Hij ontleende de term aan de Russische schrijver Alexei Yurchak, die de late Sovjetmaatschappij beschreef als een wereld waarin iedereen wist dat de leugen regeerde, maar niemand zich nog een waarheid kon voorstellen die daarbuiten lag.

In zekere zin zijn we wereldwijd in zo’n fase beland. In Rusland, de Verenigde Staten, maar ook elders – denk aan de opkomst van complottheorieën, het verval van onafhankelijke journalistiek, het wantrouwen jegens wetenschappelijke consensus – wordt de werkelijkheid overschreven door een flux van alternatieve werkelijkheden. Het collectieve referentiekader brokkelt af. Democratieën worden nep-democratieën, waarin het politieke debat slechts een ritueel is geworden en volksvertegenwoordigers slechts de rol spelen van politici.

Wilders, met zijn zorgvuldig geconstrueerde outsider-imago en zijn onvermogen tot regeren, is een schoolvoorbeeld van de nep-politicus die echter is dan echt: hij belichaamt het ressentiment van de massa zó perfect dat de inhoud van zijn voorstellen er niet meer toe doet. Wat telt is zijn permanente staat van oppositie. Hetzelfde geldt voor Trump – en in bredere zin voor elke leider die zijn macht baseert op narratieve controle eerder dan op beleid.

Deze verschuiving heeft diepe filosofische wortels. Nietzsche schreef in zijn essay Over waarheid en leugen in buiten-morele zin dat waarheid in wezen een versleten metafoor is – een munt die haar beeltenis heeft verloren. Waarheden zijn ooit geboren uit creatieve benoemingen van de werkelijkheid, maar worden door herhaling vanzelfsprekend. Ze verliezen hun oorsprong en daarmee hun kracht. In een wereld waarin zelfs deze restanten van waarheid ter discussie staan, blijft slechts het spel van machtige beelden over.

En dat is precies het spel dat Poetin en Trump zo meesterlijk beheersen. Zij begrijpen dat in een wereld van informatie-overvloed, niet de waarheid maar de controle over betekenis het verschil maakt. In hun handen is nepnieuws geen ruis, maar wapen. Een strategisch inzetbare kracht die verwarring zaait, tegenstanders verlamt en het volk bindt aan een mythische werkelijkheid waarin zij zelf de enigen zijn die weten wat “echt” is.

Misschien is dit de nieuwe conditie van de politiek: geen strijd meer om waarden, belangen of ideologieën, maar een strijd om de realiteit zelf. Wie erin slaagt zijn verhaal als werkelijk te laten aanvoelen, wint. Dat is geen hoopvolle gedachte. Maar misschien juist daarom reden om opnieuw het belang te erkennen van kritische media, filosofische reflectie en democratische transparantie. Niet omdat zij de waarheid in pacht hebben – maar omdat zij ons eraan herinneren dat waarheid geen bezit is, maar een praktijk. Een discipline. Een morele keuze.

Dat besef kreeg voor mij een bijna lichamelijke helderheid in de dagen direct na mijn operatie. In een ziekenhuis kun je je geen enkel leugentje veroorloven. Zes geen leugentje om bestwil. Alles is gericht op het herstel van vertrouwen – in het lichaam, in de behandeling, in de mensen om je heen. Het onderscheid tussen wat klopt en wat niet, is daar geen abstractie, maar een voorwaarde om te kunnen functioneren. Herstel betekent: terugkeren naar wat vitaal is. Naar adem, naar ritme, naar vertrouwen. Er is geen ruimte voor bedrog in een lichaam dat probeert zichzelf opnieuw uit te vinden.

Maar buiten het ziekenhuis, in het rumoer van het publieke leven, lijkt die helderheid vaak verloren te gaan. Daar wordt waarheid niet herkend aan haar vitaliteit, maar aan haar bruikbaarheid. Wat telt is niet of iets klopt, maar of het past. Of het in het narratief past dat men wil dienen, het belang dat men wil behartigen, het beeld dat men overeind wil houden. En zo worden halve waarheden, frames en verdraaiingen niet alleen getolereerd, maar gekoesterd – als wapens in een strijd die niemand meer bij name durft te noemen.

Toch geloof ik dat er een diepe hunkering is naar iets anders. Naar een werkelijkheid die niet gecomponeerd is, maar geleefd. Iets wat zich niet laat reduceren tot pixels, soundbites of algoritmes, maar tastbaar wordt in de traagheid van herstel, in de blik van een verpleegster die echt luistert, in de stilte van een kamer waar niets hoeft. Nu, ruim twee weken later heb ik soms nog heimwee naar die bijzondere vorm van waarheid. Al ben ik ook nu nog domweg gelukkig dat ik nog leef.