Het helen van de stilte

Ik heb een paar boeken van Richard Dawkins gelezen, vooral over het darwinisme. Boeken als The Selfish Gene (1976) en The Blind Watchmaker (1986) zijn inmiddels klassiekers geworden. Ook The God Delusion (2006) werd een mondiale bestseller. Dawkins, die inmiddels al 84 jaar is, hanteert een schaal van geloof – van (1) volkomen overtuigd theïst tot (7) volkomen overtuigd atheïst. Hij plaatst zichzelf op (6): hij acht het bestaan van God uiterst onwaarschijnlijk. Maar ook hij erkent: wie met zekerheid weet dat God niet bestaat, is zelf een soort gelovige. Het niet-bestaan van God is immers evenmin bewijsbaar.

Waarom dan toch zoveel strijd? Dawkins maakt zich boos over de irrationaliteit van het creationisme en over pogingen, zoals destijds die van voormalig minister Maria van der Hoeven, om het weer in het onderwijs te introduceren. Hij is feller nog op het idee van Intelligent Design (ID), dat hij als een ondermijning van Darwins theorie ziet. Zijn betrokkenheid lijkt te getuigen van een angst voor het verlies van wetenschappelijke helderheid. Maar in zijn radicale afwijzing schiet hij door, en verliest hij het zicht op wat je zou kunnen noemen de sensus naturae – het intuïtieve, verwonderde verstaan van de orde en dynamiek in de natuur, dat voorafgaat aan alle bewijsvoering.

Los daarvan, er is iets raars aan de hand. Als ik een boek lees over de islam dan voel ik mij tot Dawkins aangetrokken en zie ik deze hardvochtige religie als een uiting van premodern denken, waarin veel middeleeuwse trekken van de mens bewaard zijn gebleven. Als ik Dawkins zelf lees, dan denk ik niet aan de islam, maar aan het christendom. Maar het christendom is eigenlijk een verwaterde religie. Er zijn tegenwoordig zelfs al praktiserende dominees die geloven dat God niet bestaat. Dus nogmaals, waar maak je je dan nog druk om? Het christendom is al eeuwenlang in een onomkeerbaar proces verwikkeld, dat niet alleen leidt tot ontmythologisering en secularisering, maar uiteindelijk ook tot het verdwijnen van het geprojecteerde godsbeeld.

Toch windt Dawkins zich niet zozeer op over de islam. Daar weet hij ook nauwelijks iets van af, zo verklaart hij zelf. Hij heeft de Koran nooit gelezen, terwijl hij met de Bijbel is opgegroeid. Hij verwerpt het islamitisch terrorisme, maar stoort zich toch vooral aan het simplistische christendom dat in de Verenigde Staten nog altijd veel fundamentalistische aanhangers kent. Mensen die ondanks alles blijven denken dat de wereld slechts zo’n 10.000 jaar oud is. Mensen die de evolutieleer uit het onderwijs willen schrappen, abortus en homofilie verwerpelijk achten en menen dat hun president in de ene en ware God moet geloven. In hun God, die beter is dan alle andere en zelfs een kruistocht waard is.

Dat laatste valt natuurlijk niet goed te praten. Maar moet God dan maar worden weggegooid op de vuilnisbelt van de Verlichting? Ik heb het idee dat Dawkins maar in één ding gelooft. Dat is de wetenschap, dat wil zeggen: een vorm van menselijke kennis die superieur is aan alle andere vormen van kennis en dus ook een beschaving voortbrengt die een meerwaarde heeft boven alles wat met de wetenschap in strijd is of daar niet mee spoort. Dat is iets wat me irriteert. Wetenschap is niet heilig en het verstand evenmin. Niets is heilig, maar er zijn nu eenmaal zaken die het verstand en de wetenschap te boven gaan.

Neem nou het ontstaan van leven op deze planeet. Jaren geleden heb ik me proberen te verdiepen in het ID-debat. Dat is is een discussie over de oorsprong en ontwikkeling van het leven, die zich afspeelt op het grensvlak van wetenschap, filosofie, theologie en onderwijs. De centrale vraag is of het leven op aarde volledig verklaard kan worden door natuurlijke processen zoals evolutie via natuurlijke selectie (zoals beschreven door Darwin), of dat er aanwijzingen zijn voor een doelgerichte, intelligente oorzaak achter bepaalde biologische structuren

Michael J. Behe, een pionier in dat veld, schreef het boek Darwin’s Black Box (1996), waarin hij ‘onherleidbaar complexe systemen’ beschrijft. Dergelijke biologische systemen – zoals de moleculaire motoren van de cel – zouden volgens hem niet verklaarbaar zijn door opeenvolgende, kleine mutaties. De complexiteit lijkt ‘gericht’ te zijn. Voor Behe is dit een aanwijzing voor een Intelligent Design, hoewel hij expliciet het bestaan van een ‘Ontwerper’ in het midden laat.

De vraag is dan: zijn dergelijke systemen principeel niet verklaarbaar door darwinistische evolutie, of hebben we het punt van verklaring gewoon nog niet bereikt? Wetenschappelijk blijft die discussie hangen in onbeslisbaarheid. Maar filosofisch en existentiëel roept het een ander soort vraag op, die raakt aan sensus vitae – het vermoeden van een innerlijke richting, een ordenend beginsel, dat zich niet slechts buiten ons, maar ook in onszelf bevindt.

Dawkins stelt retorisch: ‘Als er een God bestaat, wie heeft dan God ontworpen?’ Daarmee lijkt voor hem elke vorm van godsgeloof een onhoudbare regressie. Maar juist daar haak ik af. Niet vanwege het antwoord, maar vanwege de reductie van de vraag. Hij laat geen ruimte voor wat zich niet aan het verstand laat onderwerpen. Voor de ervaring van betekenis die zich in de natuur én het menselijk leven aandient zonder bewijs – als resonantie, als verwondering, als stil ontzag. De kern van religie, in haar meest menselijke vorm, ligt niet in het causaliteitsdenken, maar in de ontmoeting met het ondoorgrondelijke.

Wat ooit God genoemd werd, is door de rationaliteit verschraald tot een abstractie. Maar misschien heeft het goddelijke – in welke vorm ook – juist altijd bestaan in het veld van de symbolische verbeelding, de liefde, de eenheidservaring, de stilte. Sensus naturae opent zich in het moment waarop we het leven niet meer willen beheersen, maar benaderen met aandacht, met ontvankelijkheid. En sensus vitae groeit precies daar waar ons weten stokt – waar verwonding, verwarring of verwondering ons stil maakt.

En anders wel het proces van het genezen, waar ik mij momenteel aan moet overgeven. Dat is geen lineair proces van herstel, maar een subtiele herordening van lichaam en geest – een leren leven met breuken, littekens en overgangen. Juist in periodes van ziekte en herstel kan het besef groeien dat leven niet maakbaar is, maar ontvangen moet worden. De sensus naturae leert ons de ritmiek van herstel te zien: de traagheid van het groeien, het belang van rust, de rol van tijd en voeding, van slapen en ademen, van zonlicht en stilte.

Die sensus vitae – die diepere gevoeligheid voor de zin van ons bestaan – komt vaak pas aan het licht in de schaduw van kwetsbaarheid. Wie ziek is geweest, weet hoe waardevol nabijheid is. Hoe stilte heelt. Hoe het leven zich aandient in kleine tekenen: een vogel in de tuin, een aanraking, een gesprek. Het zijn niet de grote antwoorden die ons genezen, maar de ervaring dat we gedragen worden – door anderen, door de natuur, door iets wat ons overstijgt. In die ervaring ligt misschien wel de diepste waarheid die geen bewijs vraagt, alleen aandacht. Ik weet het.., dit begint een beetje op EO-gezemel te lijken, maar ik ben de laatste dagen wat emotioneel. Ook dat is een gevolg van mijn operatie.

Hoe dan ook, Dawkins kent die stilte niet. Hij weet alles zeker. Als hij godsgeloof reduceert tot een schaal van (1) tot (7), voel ik weerstand. Omdat ik zelf heen en weer beweeg op die schaal. Niet uit zwakte, maar omdat ik weet dat niet alles te meten valt. Zeker niet de dingen die ons werkelijk vormen: liefde, verlies, hoop, verbondenheid. De dingen die we niet begrijpen, maar die ons leven betekenis geven. Misschien is dat wat ontbreekt in het wereldbeeld van Dawkins: niet kennis, maar besef. Niet waarheid, maar waarachtigheid. Niet de logica van bewijs, maar de intuïtie van betrokkenheid – van een leven dat zich, in al zijn kwetsbaarheid, laat verstaan door wie luistert met de ziel.

Dat is het domein van de sensus naturae en de sensus vitae. Twee gaven die ons kunnen leren om niet alles te willen verklaren, maar wel te eerbiedigen. Om in de natuur niet slechts een mechaniek te zien, maar een ritme dat resoneert met ons eigen bestaan. En om in het menselijk leven geen project te herkennen dat afgemaakt moet worden, maar een beweging van wording, die van binnenuit richting zoekt. Niet naar het absoluut zekere, maar naar het diep gevoeld ware.

Die bescheidenheid mis ik bij Dawkins. Hij weet alles beter. Ik weet zeker dat ik niet alles beter zou weten, ook al zou ik alles weten wat Dawkins weet en ik niet. Nee, ik weet het niet beter. Ik weet het gewoon niet. En ook al denk ik het te weten, dan zou ik het nog niet beter weten. Ik heb ook niet eeuwig gelijk zoals hij.