In zijn werk De universo biedt Willem van Auvergne (ca. 1180–1249) een visie op een vorm van kennis die voorafgaat aan en onafhankelijk is van de discursieve rede. Zijn beschrijving van dieren als geleid door een “instinctus quidam innatus” stelt dat zij beschikken over een innerlijke regelmaat of gevoeligheid voor wat hun leven behoudt en bevordert. Deze kennis is niet reflectief, maar onmiddellijk en functioneel.
Vergelijken we dit met moderne inzichten uit de ethologie en ecopsychologie, dan zien we een hernieuwde waardering voor dergelijke niet-discursieve vormen van weten. De manier waarop een vogel zijn migratiepad kent, of een kind intuïtief angst voelt in een donkere grot, getuigt van een zintuig dat vóór alle analyse ligt. De sensus naturae is dus geen primitieve vorm van rede, maar een ander soort logos — een logos van het leven zelf.
De natuurlijke gevoeligheid blijft werkzaam zelfs als de rede faalt — wat impliceert dat zij ook kan worden vergeten of overstemd. En precies dat lijkt in onze tijd te zijn gebeurd. De technologische moderniteit heeft ons sensus naturae tot zwijgen gebracht. We vertrouwen op modellen, protocollen en schermen, maar zijn de oorspronkelijke afstemming met onze omgeving kwijtgeraakt.
En zo komt ons betoog tot een eind en is het zaak de conclusies nog eens samen te vatten. Wat begon als een metafysisch beginsel bij Willem van Auvergne — de sensus naturae als innerlijke zin van elk wezen om zijn plaats in de schepping te vinden — blijkt, ondanks eeuwen van vergetelheid en onttovering, verrassend levend. In filosofie, ecologie en spiritualiteit zien we een terugkerend verlangen naar een wereld die weer spreekt, die weer iets zegt, en waarin de mens niet langer alleen meester, maar ook toehoorder is.
Geen terugkeer, maar herinnering
De moderniteit heeft onmiskenbare inzichten gebracht: precisie, controle, vrijheid. Maar in haar overwinning schuilt ook een verlies: een wereld die enkel bestaat om gemeten en benut te worden, verliest haar diepte. Het herstel van de sensus naturae vraagt niet om een terugkeer naar middeleeuwse metafysica, maar om een herinnering: dat betekenis niet alleen door mensen wordt voortgebracht, maar ook in de dingen zelf aanwezig kan zijn.
Die herinnering is geen nostalgie, maar een oefening in aandacht. Ze vraagt om een herwaardering van wat niet uitlegbaar is, van wat zich slechts toont aan wie bereid is te luisteren — in de stilte van een bos, de groei van een plant, het instinct van een dier, de beweging van een rivier.
Leven in afstemming
Als we Willem van Auvergne serieus nemen, is de sensus naturae geen doctrine maar een levenshouding: een besef dat wij ingebed zijn in een orde die groter is dan wijzelf, maar die zich wel aan ons toevertrouwt. Deze orde is niet keihard dwingend, maar zacht sturend. Zij vraagt niet om overheersing, maar om afstemming — zoals een musicus zich afstemt op een melodie die hij niet zelf heeft geschreven, maar die door hem tot klinken komt.
In die zin is de moderne mens, ondanks alle techniek en wetenschap, nog steeds op zoek naar een verloren sensus naturae — naar een kompas dat hem niet opzadelt met absolute zekerheden, maar hem uitnodigt tot nederigheid, aandacht en zorg.
Een zintuig dat wacht op herontdekking
Misschien is de sensus naturae geen theorie, maar een zintuig — één dat nooit helemaal verdwenen is, maar dat in de drukte van moderniteit en consumptie is dichtgeslibd. Zoals de ogen wennen aan het donker, zo kan ook dit zintuig ontwaken in wie zich oefent in ontvankelijkheid: in vertraging, in verwondering, in het openstaan voor wat zich aandient zonder ons bevel.
De vraag is niet of de wereld betekenis heeft, maar of wij nog kunnen horen wat zij zegt. De meeste moderne mensen zijn afgestemd op een wereld die luid schreeuwt, niet op een die fluistert. We leven tussen machines en schermen, in ruimtes vol synthetische prikkels, en zijn daarmee steeds minder thuis in het gedempte ritme van wind, water en blad. De sensus naturae kan zich daar niet tegen verheffen — hij trekt zich eerder terug, als een dier dat zich schuilhoudt tot de dreiging geweken is.
Toch zijn er momenten waarop dit zintuig zich roert, onverwacht: wanneer de stilte van een bos ineens zwaarder weegt dan ons denken, wanneer het licht over een veld ons onverklaarbaar ontroert, wanneer een ontmoeting met een dier ons iets zegt wat geen mens ons had kunnen zeggen. Dan lijkt het alsof iets zich opent — niet in de natuur, maar in onszelf.
Deze openheid is geen project, geen taak om te volbrengen maar een reden om te geloven op een nieuwe manier. Ze vraagt geen verklaring, maar toewijding. Wie zich werkelijk afstemt op de taal van de wereld, merkt dat hij zelf stil wordt. En in die stilte groeit een ander soort weten: niet het weten-van, maar het weten-met; niet het beheersen, maar het beamen.
Tegen de doofheid van de tijd
Maar wie zich werkelijk afstemt op de taal van de wereld, merkt vroeg of laat ook de tragiek: hoe zelden die stem nog gehoord wordt, hoe vaak ze overstemd raakt door de ruis van bezit, gemak en prestatie. De sensus naturae is niet alleen een zintuig dat wacht op herontdekking — het is een stem die dreigt te verdwijnen. En wie eenmaal heeft leren luisteren, kan zich niet langer onttrekken aan die verantwoordelijkheid: om ruimte te maken waar nu lawaai heerst, om bescherming te bieden waar nu uitbuiting plaatsvindt, om aandacht te geven waar nu onverschilligheid regeert.
Dat vraagt meer dan innerlijke omkering; het vraagt keuzes. Politiek, ethisch, cultureel. Het vraagt om een herwaardering van vormen van weten die niet in modellen passen, en om het herstel van relaties die zijn verbroken: met de aarde, met dieren, met tijd, met ons eigen lichaam. Niet als romantisch verzet, maar als rationele daad van herstel. Wie zich de sensus naturae herinnert, wordt niet alleen toehoorder van de wereld — maar ook haar verdediger.
Want een wereld die niet meer spreekt, sterft niet alleen voor ons; zij sterft ook in ons. En omgekeerd: wie leert luisteren, leert leven. In afstemming, in verbondenheid, in strijd — niet tegen de wereld, maar voor haar stem. Het is daar, in die strijd, dat een andere toekomst begint. Niet door grote theorieën, maar door kleine daden van trouw: een boom geplant, een ritme hersteld, een grens getrokken waaruitbuiting ophoudt. Het zijn deze daden die, tegen de doofheid van de tijd in, de wereld opnieuw verstaanbaar maken.