Ecologie als stille oproep tot revolutie


Er is geen algemenere vorm van leeftijdsdiscriminatie dan de gedachte dat mensen uit het verleden op de een of andere manier eenvoudiger en vrolijker waren, minder verward dan wijzelf. Dit boek wil u van het tegendeel overtuigen. Het onderwerp is een man genaamd Willem van Auvergne die in 1249 in Parijs stierf. Geboren – wanneer? we weten het niet – in het vreemde vulkanische landschap van de verre Auvergne, vond hij op de een of andere manier zijn weg naar het noorden, naar die bruisende stad, en bouwde hij carrière op als professor aan een universiteit die claimde de belangrijkste van Europa te zijn.  Net toen zijn academische leven in Parijs gevestigd leek, werd hij plotseling gekozen om de teugels in handen te nemen als bisschop: hij vermengde zich met koninklijke personen, voerde internationale diplomatie, raakte betrokken bij interreligieuze geschillen, en deed tegelijkertijd het dagelijkse werk van een pastoraal leider. Willems leven viel samen met een periode van groei en expansie in West-Europa, en dit gold niet minder voor zijn academische en kerkelijke wereld dan voor Parijs zelf.

Dat schrijft Lesley Smith in haar boek Fragments of a World, William of Auvergne and his Medieval Life (2023). Door bijna 600 preken van Willem van Auvergne te analyseren, laat Smith zien hoe hij probeerde zowel op de spirituele als de materiële zorgen van zijn tijdgenoten in te spelen — van het koninklijk hof tot de armste stadsbewoners. Deze benadering biedt een vernieuwend perspectief op deze bijzondere figuur en benadrukt zijn vermogen zich aan te passen aan de veranderende behoeften van zijn gemeenschap. Smith legt ook de nadruk op zijn belang als bemiddelaar van Griekse en Arabische filosofische denkbeelden naar West-Europa, en op zijn vroege bijdragen aan de demonologie in het Latijnse Westen. Door deze brede en diepgravende analyse herpositioneert haar boek Willem van Auvergne als een sleutelpersoon in de middeleeuwse intellectuele en sociale geschiedenis.

In zijn werk De universo beschrijft Willem van Auvergne de sensus naturae als een aangeboren gevoeligheid of intuïtieve kennis die zowel mensen als dieren bezitten. Deze ‘natuurzin’ stelt levende wezens in staat om instinctief te reageren op hun omgeving. Zo verklaart hij bijvoorbeeld hoe schapen de nabijheid van een wolf kunnen aanvoelen en honden een inbreker kunnen onderscheiden van andere mensen. Willem vergelijkt dit vermogen met profetische inzichten en suggereert dat het voortkomt uit een universele verbondenheid binnen de schepping .

Willem van Auvergne kan ook met recht gezien worden als een voorloper van hedendaags ecologisch denken, voor zover dat denken gericht is op het herstel van een doelmatige, levende natuur; het erkennen van de wederkerigheid tussen mens en omgeving, en het doorzien van de wereld als dragend, betekenisvol geheel. Hij biedt een metafysisch kader waarin natuur, ethiek en zingeving samenkomen. En juist dat is waar veel hedendaagse denkers intuïtief naar terugkeren, zij het vaak in seculiere taal.

Wat bij filosofen als Bergson, Merleau-Ponty en Ouspensky op intuïtieve en existentiële wijze aan de orde komt, krijgt in de ecologie een meer concrete, zelfs praktische uitwerking. De ecologische crisis dwingt ons om de natuur niet langer te zien als een neutrale hulpbron, maar als een levend netwerk waarvan wijzelf deel uitmaken. In die beweging ontstaat opnieuw ruimte voor een vorm van sensus naturae — niet als herleving van middeleeuwse metafysica, maar als herstel van een verloren gevoeligheid.

Van systeem naar subject

In de klassieke ecologie werd de natuur vaak benaderd als een systeem van relaties: voedingsketens, energiestromen, kringlopen. Maar steeds meer ecologen, biologen en denkers erkennen dat deze benadering onvoldoende recht doet aan de complexiteit van het leven. De natuur laat zich niet volledig verklaren door statistiek en systeemtheorie alleen. Er lijkt een “logica” te zijn die voorafgaat aan het meten — een logica van vorm, ontwikkeling, samenhang, aanpassing.

Denkers als James Lovelock (met zijn Gaia-hypothese) of de biologe Lynn Margulis suggereren dat de aarde als geheel functioneert als een levend organisme. Dit is geen zweverige spiritualiteit, maar een poging om het gedrag van ecosystemen te duiden als iets dat een zekere doelmatigheid en zelfregulering vertoont. Hier duikt impliciet een vorm van sensus naturae op: een besef dat de natuur niet willekeurig of zinloos is, maar een vorm van gerichtheid in zich draagt.

De ethiek van verbondenheid

Ecologen zoals Aldo Leopold, Arne Naess en later ook Bruno Latour benadrukken dat de mens niet buiten, maar binnen de natuur staat. De beroemde land ethic van Leopold stelt dat goed handelen betekent: bijdragen aan de integriteit, stabiliteit en schoonheid van de natuurlijke gemeenschap. Niet omdat het economisch voordelig is, maar omdat de mens innerlijk verbonden is met het geheel waarvan hij leeft.

Deze ethiek impliceert een morele gevoeligheid die niet voortkomt uit wetten of abstracties, maar uit een soort innerlijk afstemmen op wat goed is voor het geheel — wat in lijn is met de orde van het leven zelf. Ook hier herkennen we een verwantschap met de gedachte van Willem van Auvergne: een handelen dat trouw is aan de natuur, niet in de zin van instinct of emotie, maar als een diepgevoelde ontvankelijkheid voor de richting die het leven zelf aangeeft.

Ecologie als stille oproep tot revolutie

In sommige stromingen van de hedendaagse ecologie — zoals de deep ecology of de ecofilosofie van David Abram — wordt deze ontvankelijkheid expliciet spiritueel ingevuld. De natuur wordt niet alleen benaderd als een ecosysteem, maar als een morele en spirituele gemeenschap waarin de mens een roep kan horen. Stilte, aandacht, vertraging — het zijn praktijken waarmee men probeert opnieuw “te luisteren” naar de aarde.

Abram spreekt over de “meer-dan-menselijke wereld” als een domein dat betekenis draagt. In deze wereld is taal niet exclusief menselijk, maar ook aanwezig in het ruisen van bladeren, de vlucht van vogels, de geur van aarde. De wereld spreekt — en wij zijn die stem vergeten.

Deze wending markeert een herontdekking van de sensus naturae: niet als een geïsoleerde scholastische notie, maar als een diep verlangen naar resonantie met een wereld die meer is dan achtergrond. Het is een ecologie van betrokkenheid, van aanwezigheid, van eerbied. Geen terugkeer naar de middeleeuwen, maar wel een herinnering aan wat daar misschien beter werd verstaan dan nu.

De mens, in deze visie, is niet langer de toeschouwer van een wereld buiten hem, maar een knooppunt van relaties, ingebed in een web van wederzijdse afhankelijkheid. De sensus naturae is dan een manier van weten die geen afstand neemt, maar nabij blijft; een epistemologie van verwondering. Dit vraagt om een ander soort aandacht — een aandacht die niet meet, maar luistert; niet reduceert, maar ontvangt.

Misschien is dat wat bij denkers als Willem van Auvergne, of bij de oude kosmologieën, bewaard bleef: het vermoeden dat de wereld niet stom is, maar aanspreekbaar. Dat was ooit een vanzelfsprekendheid. Maar nu ligt in deze oude wijsheid een stille oproep besloten tot een wereldwijde en hoognodige revolutie.