In een tijd van oprukkend populisme, complotdenken, nationalistische tendensen en de hernieuwde aantrekkingskracht van autoritaire regimes, rijst de vraag of deze fenomenen slechts politieke ontsporingen zijn, of symptomen van een dieper, existentiëel tekort. Zou het kunnen dat deze nieuwe vormen van irrationeel geloof wortelen in een vergeten gevoeligheid, in het verlies van wat ooit de sensus naturae werd genoemd?
De sensus naturae was geen rationele kennis, geen analyseerbare theorie over de werkelijkheid, maar een belichaamde gevoeligheid voor de samenhang van het leven. Ze betrof een intuïtief weten dat zich niet opdrong, maar zich aandiende: in een blik, een atmosfeer, een plotseling gevoel van nabijheid. Ze weerspiegelde geen ideologie, maar een vorm van resonantie tussen mens en wereld. Zoals P.D. Ouspensky sprak over verborgen kennis en het vergeten contact met de totaliteit van het zijn, zo beschreef Dijksterhuis het verdwijnen van de sensus naturae als een bijwerking van de mechanisering van het wereldbeeld. In plaats van een levende wereld waarin de mens participant is, bleef een mathematisch, rationeel universum over, waarin de mens toeschouwer werd.
Maar de mens is geen zuiver rationeel wezen. De behoefte aan betekenis, verbinding en innerlijk weten is niet verdwenen met de komst van de Verlichting — zij is slechts verdreven naar de marges. Waar die behoefte geen bedding vindt in een zinvol wereldbeeld, slaat zij om in hunkering, in geestelijke honger. En zoals elke hongerige grijpt naar wat voorhanden is, zo grijpt ook deze verlaten mens naar wat zich aandient als alternatief: de mythen van het populisme, de retoriek van het tribale nationalisme, de quasi-esoterie van het complotdenken.
Een sprekend voorbeeld hiervan is het succes van het QAnon-complot in de Verenigde Staten: een warrig geloofssysteem waarin apocalyptische verwachtingen, een roep om reiniging, en een magische visie op leiderschap samenkomen. Mensen voelen zich deel van een ‘verheven strijd’ tegen het kwaad, terwijl feitelijke controle of weerlegging niets afdoet aan hun overtuiging. Het vervult een existentiële leemte, niet alleen een informatiebehoefte.
Ook het opkomend eco-nationalisme in Europa laat zien hoe de behoefte aan ‘worteling’ en verbondenheid, wanneer zij niet wordt erkend of gevoed door een waarachtige relatie tot plaats en aarde, gemakkelijk kan omslaan in uitsluiting en mythische herkomstverhalen. Denk aan de manier waarop natuurbescherming in Hongarije en Rusland soms gepaard gaat met bloed-en-bodem-retoriek: alsof het landschap alleen toebehoort aan ‘het eigen volk’, en niet aan de aarde zelf.
Deze tendensen zijn geen heropleving van een authentiek gevoel, maar perverse vervormingen ervan. Ze bieden het masker van verbondenheid, maar missen de ziel ervan. Ze roepen op tot intuïtie, maar verwarren haar met instinct. In plaats van een herwonnen verhouding tot het geheel, brengen zij fragmentatie onder het mom van eenheid. Zo ontstaat er een gevaarlijke inversie: de verloren sensus naturae keert terug in de gestalte van zijn karikatuur. Wat ooit een stille, ontvankelijke gevoeligheid was, wordt nu een luidruchtige, dwingende overtuiging. Waar ooit aandacht en ontvankelijkheid heersten, heersen nu simplificatie en strijdlust.
We kunnen dit zien als een politieke crisis, maar ook als een spirituele verwarring. De mens die zijn relatie tot de wereld is kwijtgeraakt, zoekt die terug — desnoods in illusies. De mens die niet meer kan voelen wat waar is, raakt vatbaar voor wat overtuigend klinkt. In dit opzicht zijn de huidige irrationele stromingen geen alternatief voor de moderniteit, maar haar psyhotische schaduwzijde. Ze zijn een mislukte poging tot heling, omdat ze het contact met het werkelijke — met het levende, het weerbarstige, het subtiele — verloren zijn.
Wat dan te doen? Misschien begint het bij het opnieuw leren waarnemen: niet met het oog op nut of oordeel, maar in ontvankelijkheid. Misschien moeten we weer leren zien uit onze ooghoeken. Niet in de spectaculaire ervaring, maar in de vertraagde aandacht, in de terugkeer naar de wereld als gesprekspartner. Dat betekent niet terug naar religie in klassieke zin, maar terug naar een vorm van levenskunst waarin de wereld weer subject wordt, geen object. Alleen dan kan het vacuüm waarin de ziel nu ronddoolt, opnieuw gevuld worden met werkelijke betekenis.
Want waar de sensus naturae afwezig is, ontstaat een leegte. En leegte is nooit neutraal. Zij vraagt om invulling — en als wij haar niet met aandacht, liefde en belichaamde wijsheid vullen, dan doet de waanzin het wel. Denk aan het libido als een stroom die een bedding nodig heeft: zonder bedding ontstaat erosie of overstroming. In psychotische toestanden lijkt die bedding te zijn weggevallen: innerlijke beelden, impulsen en angsten overspoelen het ego. De persoon ervaart impulsen of gevoelens waarvoor geen taal, geen betekenis of geen sociale structuur bestaat.
In plaats van dat het libido zich hecht aan objecten (mensen, idealen, expressievormen), blijft het circuleren binnen het zelf, vaak in de vorm van angst, waanideeën of hallucinaties. Dan komt er te veel druk op het ego: het moet omgaan met intense seksuele, agressieve of identiteitsgeladen energieën waarvoor het nog geen ‘vorm’ heeft. Hierdoor dreigt fragmentatie, regressie of splitsing: typisch psychotische processen. Het individu raakt dan in de ban van een innerlijk drama dat de realiteit vervangt. De energie wil ‘ergens naartoe’, maar zonder object of richting wordt zij destructief of dissociatief.
Zo ontstaat de oorlog als een collectieve psychose. De onbekende soldaat behoort tot een menigte van jonge mannen die zullen sterven op een van de vele slagvelden.Zijn gezicht is uitgewist, zijn naam verzonken in archieven die niemand nog opent. Alleen zijn silhouet blijft hangen in de nevel van de geschiedenis, als een archetype — niet van heldendom, maar van overgave aan een macht die groter is dan het individu, maar minder dan het goddelijke: de machine van het collectief.
De collectieve psychose van de oorlog onttrekt zich aan rationele analyse. Ze is trance, suggestie, vervoering — een massale regressie naar archaïsche patronen van tribale zelfvernietiging. Vriend en vijand worden gevormd als spiegelbeelden, elk de ander beschuldigend van het kwaad dat men zelf bedrijft. De loopgraven worden dan tot de spelonken van een gedeeld onderbewuste, waarin menselijke gestalten uiteenvallen tot schaduwen, zenuwtrekken, bevelen en gehoorzaamheid.
De onbekende soldaat wordt zo het symbool van de mens die zijn autonomie verloor — niet uit lafheid, maar uit overgave aan een droom die geen droom is: een hallucinatie van vaderland, eer en rechtvaardigheid, die slechts een masker bleek voor het diepere verlangen naar ondergang. Zijn dood is daarom niet enkel tragisch, maar ook orakelachtig: een waarschuwing, gegrift in steen, dat het collectief — zodra het bezeten raakt — geen hogere rede kent dan het bloed.