Op weg naar een seculiere mystiek

In De mechanisering van het wereldbeeld betreurt Dijksterhuis het verlies van de sensus naturae — de natuurlijke, intuïtieve gevoeligheid voor de orde en betekenis van de wereld. Dit verlies is geen klein cultuurfeit, maar het gevolg van een fundamentele verschuiving in het menselijk bewustzijn: van een participerende verhouding tot de natuur, naar een afstandelijke, verklarende houding. In een wereld die steeds verder gemedieerd, geabstraheerd en geïnstrumentaliseerd wordt, lijkt de moderne mens definitief losgezongen van het levende geheel waarvan hij ooit intuïtief deel uitmaakte.

En toch rijst de vraag: is er voor de hedendaagse, seculiere mens nog een weg terug? Niet naar een archaïsch wereldbeeld of een romantisch ideaal, maar naar een hervonden gevoeligheid — een manier van aanwezig zijn in de wereld die recht doet aan haar complexiteit, zonder haar te reduceren tot object of data. Kunnen we de sensus naturae herwinnen zonder te vervallen in sektarische spiritualiteit of de commerciële leegte van modieuze wellnesspraktijken?

Het antwoord op die vraag vraagt om een verschuiving van perspectief. Want wat verloren ging in het grote gebaar van de rationalisering, kan wellicht worden herontdekt in het kleine gebaar van aandacht. Niet door te vluchten in hogere sferen, maar juist door dieper te wortelen in het alledaagse — het tastbare, het langzame, het zintuiglijke.

Waar de rede analyseert en verdeelt, daar verbinden de zintuigen. Ze plaatsen ons midden in de wereld, niet erboven. Door de zintuigen bewust en zonder haast in te zetten — luisteren naar de wind, ruiken aan de aarde na regen, kijken naar het licht in een kamer — hervinden we iets van de oorspronkelijke afstemming die Dijksterhuis beschrijft. Niet als methode, maar als houding: een ontvankelijkheid die zich pas aandient wanneer we ons oordeel opschorten en leren waarnemen zonder doel.

De sensus naturae leefde in een wereld waarin tijd cyclisch was: het ritme van seizoenen, van dag en nacht, van geboorte en dood. In onze lineaire, versnipperde tijdservaring zijn we dat ritme kwijtgeraakt. Maar ritme is terug te vinden in het alledaagse: in het lopen van dezelfde route, het verzorgen van een tuin, het bakken van brood, het bijhouden van een dagboek. Zulke terugkerende handelingen brengen een vorm van afstemming tot stand — een stille samenwerking met de wereld, eerder lichamelijk dan mentaal.

De filosoof Heidegger stelde dat poëzie een manier is waarop de wereld zichzelf openbaart — niet als object, maar als betekenisdragende ruimte. Deze vorm van ‘poëtisch denken’ (denken dat zich verwondert, zonder te grijpen) is niet religieus, maar existentieel. Het herstelt het vermogen tot verbazing, en daarin schuilt wellicht de kern van de sensus naturae: de wereld niet beschouwen als mechaniek, maar als iets dat spreekt — zacht, indirect, maar onmiskenbaar.

In een wereld vol prikkels en meningen kan stilte revolutionair zijn. Niet de stilte van leegte, maar de aandachtige stilte waarin de dingen tot ons kunnen komen zonder dat wij ze overschreeuwen. De Duitse denker Byung-Chul Han pleit voor de herontdekking van contemplatie, van diepe aandacht zonder doelgerichtheid. In die stilte ontstaat ruimte voor het onverwachte — voor datgene wat zich niet laat meten of benoemen, maar zich eenvo

Misschien is de diepste herontdekking van de sensus naturae wel deze: dat de wereld geen zwijgend decor is, maar een gesprekspartner. Niet in de letterlijke zin, maar in de wijze waarop zij op onze aandacht reageert — door betekenis, sfeer, samenhang. Wanneer we ophouden haar te beheersen en beginnen haar te beluisteren, ontstaat een nieuwe vorm van kennis: niet louter weten over, maar weten met — een resonantie.

De sensus naturae is niet iets wat we kunnen terugwinnen door er doelgericht naar te streven. Juist het verlangen om iets te beheersen — zelfs als het om gevoeligheid gaat — is de valkuil van de moderne geest. Wat nodig is, is eerder een afleren dan een aanleren; een ontvankelijkheid die niet vraagt, maar ontvangt. In dat opzicht is de herontdekking van de sensus naturae geen spirituele tocht, maar een existentiële terugkeer naar de wereld zoals ze is: concreet, weerbarstig, levend.

Voor de moderne, geseculariseerde mens is er dus wel degelijk een weg. Het is de weg van aandacht, ritme, lichamelijkheid, en verwondering. Geen terugkeer naar verloren tijden, maar een beweging naar nabijheid — tot de dingen, tot de wereld, tot onszelf. Maar deze nabijheid duldt geen haast. Ze groeit niet uit wilskracht of methode, maar uit de trage herneming van ons zijn in de wereld. Een boom, een steen, een ademtocht — zij openbaren zich pas aan wie ophoudt ze te gebruiken als middelen tot een doel. De sensus naturae is geen kennis in de gebruikelijke zin; het is een weten dat voorafgaat aan het denken, een stille resonantie tussen lichaam en wereld, tussen waarneming en betekenis.

Dat maakt haar ook ongrijpbaar voor wie haar wil vastleggen in woorden of systemen. Hoe meer we haar trachten te definiëren, hoe verder ze zich terugtrekt. Ze laat zich slechts benaderen door omwegen: door stilte, door spel, door de vertraging die ontstaat wanneer we ophouden efficiënt te willen zijn. Het kind begrijpt dit nog intuïtief. In zijn spel is geen scheiding tussen fantasie en materie, tussen zelf en wereld. Misschien ligt daar een sleutel — niet in de regressie naar kindsheid, maar in het erkennen van dat vermogen tot onverdeelde aanwezigheid. Geen project dus, maar een houding. Geen vlucht uit de wereld, maar een diepe inschrijving in haar ritme.