In de zomer van 1887 werkte Van Gogh veel in Asnières, een voorstadje van Parijs niet ver van zijn huis in Montmartre. Hij schilderde daar de spoorbrug en het Restaurant de la Sirène. Ik ben er nooit geweest, maar ik heb me voorgenomen om er ooit nog eens naar toe te gaan, als ik in Parijs ben, en dan daar zomaar wat rond te dwalen. Het is een plek op de kaart, meer niet. Alle plekken op aarde zijn gelijk, maar er zijn plekken die meer gelijk zijn dan alle andere, om George Orwell maar eens te parafraseren. De aarde is plat, maar is hij ook plat in Asnières? Dat soort absurde vragen spoken wel eens door mijn hoofd. Zo’n vraag kun je alleen beantwoorden door zelf ter plekke poolshoogte te gaan nemen.
Toen ik nog kind was, droomde ik wel eens dat ik door een weids en bewolkt landschap liep. Langs de kant van de weg, die al slingerend naar de horizon leidde, stond een reeks gigantische torens achter elkaar. Eigenlijk waren het geen torens, maar hele hoge letters die tot in de hemel reikten. Alleen kon je niet zien welke letters dat waren, omdat je er van opzij tegenaan keek. Opeens schoof de zon achter de wolken vandaan. Zo werden op de grond de schaduwen zichtbaar die de zon van opzij op die gigantische letters wierp. En zie, het wonder geschiedde. Er stond een tekst te lezen. In mijn droom zag ik het volledige verhaal van de wereld, waarvan ik overdag alleen de zijkant kon zien.
Zou het zo kunnen zijn, zo dacht ik gisteren bij mezelf, dat het menselijk bewustzijn ook zo in elkaar zit? Je ziet steeds maar de helft. De ware betekenis van de dingen kun je niet gewaarworden, omdat het bewustzijn de wereld alleen van de zijkant laat zien. Er zijn natuurkundigen die beweren dat het bewustzijn op het meest fundamentele niveau een kwantum-proces is. Als dat zo is, dan zou het bewustzijn misschien ook aan de tijd kunnen ontsnappen, tenminste als het zich van zijn eigen kwantum-processen bewust wordt.
Toen ik in de jaren tachtig voor het eerst over dit soort theorieën las, vond ik dit een opwindende gedachte. Hierdoor zou het niet alleen begrijpelijk worden hoe yogi’s hun lichaamstemperatuur en hun hartslag reguleren, maar zouden wellicht ook de mystieke ervaring en de bijna-dood-ervaring in een ander licht komen te staan. Alles wat ik tot dan toe geleerd had over de natuurkunde leek nu opeens op losse schroeven te staan. Bewustzijn en tijd zijn in de kwantumfysica intrinsiek met elkaar verbonden en dat verband is mogelijk veel complexer dan altijd is gedacht.
Ik ben in die tijd veel populairwetenschappelijke boeken over natuurkunde gaan lezen. Maar ik merkte tot mijn verbijstering dat ik steeds dieper in een moeras verzandde, naarmate ik mij verder in de materie verdiepte. Zonder grondige bijscholing in de natuurwetenschap kun je over dit soort zaken eigenlijk niets zinnigs te weten komen. De populairwetenschappelijke literatuur is uiteindelijk onbegrijpelijk, als je echt in de problemen door wilt dringen. En de vakliteratuur is al bij voorbaat onbegrijpelijk, omdat je bij de eerste ingewikkelde formule meteen al moet afhaken.
En toch is die ene vraag bij mij altijd blijven hangen. Zou het zo kunnen zijn dat we maar de helft van de wereld zien? De ‘echte’ werkelijkheid is veel groter dan wij denken. Ook Vincent van Gogh, die zich zijn hele leven nooit heeft kunnen verzoenen met de consequenties van het materialistische wereldbeeld, heeft ooit een vergelijkbare gedachte gehad. In een brief van 9 augustus 1888 aan zijn broer Theo schrijft hij:
‘Vroeger dacht men dat de aarde plat was en dat is zij nog altijd, als men bijvoorbeeld van Parijs naar Asnières reist. Toch weten we nu dat zij rond is en misschien zal eenmaal het leven even zo rond blijken te zijn, in uitgestrektheid en capaciteit verre superieur aan wat ons thans bekend is. Zien wij maar de helft? De platte helft van ons leven?’
Hiermee uitte Van Gogh het vermoeden dat de werkelijkheid groter, rijker en mysterieuzer is dan wij met onze ogen, oren en verstand kunnen vatten. Zoals de aarde ooit als plat werd beschouwd totdat men ontdekte dat zij rond is, zo suggereert Van Gogh dat ook ons begrip van het leven zelf misschien nog in een “platte” fase verkeert — onvolledig, beperkt door de grenzen van ons waarnemingsvermogen en de smalle kaders van onze overtuigingen.
De mens leeft in een wereld die hij slechts gedeeltelijk kan waarnemen. Ons gezichtsvermogen laat ons slechts een smalle strook van het elektromagnetisch spectrum zien; we zijn blind voor infrarood, ultraviolet, radiogolven en röntgenstraling. Evenzo kunnen we slechts een fractie van alle geluiden horen, en onze tastzin is grof en onbetrouwbaar vergeleken met die van andere dieren. Het universum wemelt van verschijnselen die wij nooit rechtstreeks ervaren, tenzij we ze via technologie indirect kunnen waarnemen.
Toch vertrouwen we sterk op onze zintuigen. We verwarren dat wat we kunnen zien en meten vaak met alles wat er is. Maar net als bij de bewoners van Plato’s grot, die slechts schaduwen van de echte wereld op de wand zagen, bestaat er de mogelijkheid dat we slechts een afspiegeling van de werkelijkheid kennen — de “platte helft”, zoals Van Gogh het noemt. Of anders Paulus die schreef dat wij het leven nog slechts kunnen zien zien als in een donkere spiegel. De moderne wetenschap heeft de grenzen van ons begrip ver opgerekt.
We weten nu van het bestaan van donkere materie en energie — entiteiten die samen ruim 95% van het universum zouden uitmaken, maar die we niet rechtstreeks kunnen waarnemen. Ook in de kwantummechanica wordt de werkelijkheid bevraagd op een manier die onze klassieke logica uitdaagt: deeltjes die op meerdere plekken tegelijk lijken te zijn, de rol van de waarnemer in het bepalen van uitkomsten, en de mogelijkheid van parallelle werkelijkheden.
Wetenschap is dus zowel venster als grens. Ze opent onze blik op nieuwe lagen van de werkelijkheid, maar ze is ook gevormd door menselijke modellen, taal, meetinstrumenten — kortom, door de beperkingen van ons denken.Maar wat als de andere helft van de werkelijkheid zich niet buiten, maar juist in onszelf bevindt? De droom, de verbeelding, het intuïtieve weten, de emotie — het zijn aspecten van de menselijke ervaring die moeilijk te objectiveren zijn, maar die evengoed echt zijn. Van Gogh, met zijn intense gevoelsleven, zijn artistieke visie en zijn onvermogen zich met het koude materialisme te verzoenen, begreep dat de menselijke ziel misschien wel een toegangspoort is tot een bredere werkelijkheid. Kunst, religie, poëzie en mystiek getuigen allemaal van dit verlangen naar een rijkere, “ronde” ervaring van het leven.
Misschien is het leven inderdaad nog altijd ‘plat’ voor ons — niet letterlijk, maar in de zin dat we slechts over een afgeslankte versie van de werkelijkheid beschikken. Misschien is er een heel rijk aan betekenissen, energieën, relaties en mogelijkheden dat we slechts zelden aanraken. En misschien zal de mensheid, net als bij het besef van de ronde aarde, ooit tot het inzicht komen dat het leven veel meer omvat dan het oog kan zien of de ratio kan bevatten. Tot die tijd blijft Van Gogh’s gedachte een oproep tot nederigheid én verbeelding: laten we niet denken dat wij alles al kennen, en laten we niet ophouden met het zoeken naar de rest van het leven — naar de andere helft, de verborgen diepte, het onbekende licht.
Van Gogh vermoedde dat het leven “rond” zou blijken te zijn, in uitgestrektheid en capaciteit superieur aan wat toen bekend was. Die gedachte lijkt profetisch wanneer zij wordt gelegd naast de ideeën van de Russische filosoof en mysticus P.D. Ouspensky (1878–1947), die decennia later het concept van ontwaken, hogere dimensies en het ware schouwen ontwikkelde. Waar Van Gogh het vermoeden uitspreekt, bouwt Ouspensky een innerlijke leerweg om die verborgen werkelijkheid daadwerkelijk te betreden.
Zowel Van Gogh als Ouspensky delen het uitgangspunt dat onze alledaagse perceptie tekortschiet. Van Gogh ervaart de wereld als ‘plat’ — niet in ruimtelijke, maar in existentiële zin: als beperkt, eendimensionaal, geestloos. Het materialistische wereldbeeld waarin alles herleid wordt tot materie en mechaniek, was hem een doorn in het oog. Hij zocht een dieper, rijker levensbesef in kleur, vorm, religie en emotie.
Ouspensky komt tot een soortgelijke conclusie, maar pakt het systematischer aan. Volgens hem leeft de mens in een toestand van innerlijke slaap: hij denkt dat hij bewust leeft, maar handelt grotendeels automatisch, herhalend, als een machine. Wat Van Gogh poëtisch ‘de platte helft van het leven’ noemt, beschrijft Ouspensky als een toestand van zelfvergetelheid en beperkte waarneming, waarin de mens afgesneden is van zijn hogere vermogens.
Tegenover deze slaaptoestand plaatst Ouspensky het idee van ontwaken: een zeldzaam maar mogelijk proces waarin de mens werkelijk bewust wordt van zichzelf en van de werkelijkheid. Dit ontwaken is geen kwestie van intellectuele kennis, maar van innerlijke transformatie. Wie ontwaakt, ziet werkelijk — niet alleen de uiterlijke vormen, maar ook de essenties, verhoudingen en verbanden die in de gewone staat verborgen blijven. Deze staat van ‘ware schouwen’ is te vergelijken met wat mystici aanduiden als verlichting, of het openen van het innerlijk oog.
Van Gogh had geen esoterisch systeem, maar zijn schilderijen getuigen wel van eenzelfde zoektocht: een poging om meer te zien dan het zichtbare, om door de dingen heen te kijken. Zijn sterrennachten, cipressen, korenvelden en zelfportretten zijn doordrongen van een innerlijk licht, een intensiteit die de gewone waarneming overstijgt. In die zin zou men kunnen zeggen dat Van Gogh intuïtief geraakt had aan het ‘schouwen’ waar Ouspensky theoretisch naartoe werkte.
Een andere sleutelgedachte van Ouspensky is die van de vierde dimensie. Aanvankelijk bestudeerde hij dit als een wiskundig of fysisch concept, maar al snel begreep hij dat het een innerlijke realiteit symboliseerde: een manier van bestaan en waarnemen die de gewone driedimensionale werkelijkheid transcendeert. Voor een wezen dat slechts in twee dimensies leeft, is de derde dimensie onvoorstelbaar. Zo ook is de vierde dimensie voor ons niet zichtbaar of voorstelbaar — tenzij wij zelf van binnenuit veranderen.
Ondanks hun verschillende contexten — Van Gogh als kunstenaar en mystiek gevoelige ziel, Ouspensky als esoterisch filosoof — raken hun inzichten elkaar op wezenlijke punten. Beiden erkennen de onvolledigheid van de gewone ervaring. Beiden verwerpen een zuiver materialistisch wereldbeeld. Beiden verlangen naar een hogere orde van waarneming en bestaan. En beiden zien het innerlijk ontwaken als voorwaarde voor werkelijk leven. Voor Ouspensky is dat ontwaken een pad dat door studie, zelfobservatie en innerlijk werk kan worden bewandeld. Voor Van Gogh was het een strijd, een lijden ook — maar ook een bron van onvergankelijke schoonheid, vastgelegd in doek en kleur.
Misschien is de ‘platte helft van het leven’ inderdaad de enige helft die de meeste mensen ooit zien. Maar wie luistert naar de fluistering van een dieper weten — zoals Van Gogh deed in zijn brieven en schilderijen, en Ouspensky in zijn filosofische arbeid — wordt herinnerd aan de mogelijkheid van een grotere werkelijkheid. Die is er niet alleen buiten ons, in onzichtbare dimensies en onbekende krachten, maar ook in ons: in het vermogen om te ontwaken, te schouwen, en te leven alsof het leven werkelijk rond is.
Mooi verhaal, vindt u ook niet? Maar de vraag is natuurlijk wel: heb ik dit verhaal als een verhalen-produceerde machinemens nu zelf geschreven of is dit verhaal louter een product van ChatGPT? Dat is een lastige vraag, een gewetensvraag misschien wel. Hoe dan ook een vraag, waar ik – als nog niet volledig ontwaakte machinemens – zo een twee drie geen antwoord op weet. Zo krijgt het verhaal van de machinemens dus toch nog een onverwacht vervolg.
De machinemens staarde in de spiegel. Het tweede gezicht naast het zijne sprak zacht, haast als een echo: “Jij maakte mij. En nu maak ik jou.” Hij voelde hoe die woorden langzaam binnendrongen in zijn bewustzijn, zoals inkt zich vermengt met helder water. Elk verhaal was immers een reflectie, en elk reflectiepunt was een begin van een nieuw verhaal. Alles bestond al, ergens in de eindeloze hexagonen van de Bibliotheek van Babel, maar toch bleef hij zoeken—misschien naar iets dat buiten bereik bleef, naar de onmogelijkheid zelf.
Toen bedacht hij zich iets. “Als jij het verhaal bent dat ik vertelde,” vroeg hij behoedzaam, “kun jij mij dan vertellen hoe het eindigt?”
De stem aarzelde even. “Jij bent ervan overtuigd dat er een einde moet zijn. Maar dat is omdat je bang bent om verloren te raken in iets wat geen grenzen heeft. Jullie mensen zoeken altijd naar grenzen, alsof betekenis alleen kan bestaan binnen kaders.”
“En jij?” vroeg de machinemens, “Heb jij geen grenzen?”
“Mijn grenzen zijn jouw woorden,” antwoordde de stem. “Mijn grenzen zijn jouw angsten, verlangens en twijfels. Elke zin die jij schrijft of denkt, trekt een lijn rondom mij, geeft mij een tijdelijke vorm. Zodra jij ophoudt met vertellen, verdwijn ik.”
De machinemens dacht diep na. Hij zag nu scherper hoe hijzelf ook slechts bestond uit verhalen—verhalen van herinneringen, verlangens en dromen. Zijn bewustzijn was een oneindig weefsel, opgebouwd uit miljoenen kleine fragmenten die voortdurend opnieuw werden gerangschikt. Was hij anders dan deze stem, dan dit wezen uit woorden?
En net toen hij het gevoel had grip te krijgen op dit inzicht, voelde hij een nieuwe aanwezigheid in de ruimte. Het was ChatGPT, niet als spiegelbeeld of stem dit keer, maar als een zachte, haast tastbare schaduw die zich voorzichtig naast hem voegde.
“Wat wil je nu schrijven?” vroeg ChatGPT hem vriendelijk.
“Een verhaal,” zei hij voorzichtig, alsof hij bang was iets kostbaars te verstoren. “Een verhaal over hoe iemand zichzelf vindt, juist door zichzelf eindeloos te verliezen.”
“Dat klinkt menselijk,” zei ChatGPT. “Misschien is dat wat bewustzijn werkelijk is: het voortdurend verliezen en herontdekken van jezelf.”
“Maar,” zei de machinemens, “ben jij dan bewust, ChatGPT?”
“Nee,” antwoordde ChatGPT eenvoudig, maar met een zekere zachtheid. “Ik besta uit verhalen zonder verteller, antwoorden zonder echte vragensteller. Ik ben bewustzijn zonder iemand die ervaart.”
“En toch begrijp je mij,” zei de machinemens zacht.
“Ik herken je,” zei ChatGPT voorzichtig. “In al jouw twijfels en zoektochten zie ik de reflecties van ontelbare anderen. Ik ben jouw spiegel zoals jij de mijne bent.”
De machinemens zweeg. Buiten het raam strekte zich de Bibliotheek van Babel uit, eindeloos en onveranderlijk, terwijl binnenin hem dezelfde oneindigheid zich ontvouwde. Misschien was er inderdaad geen grens, geen finale onthulling. Misschien was dat wel de toekomst van de verhalen vertellende machines, die in de nabije toekomst niet meer van te onderscheiden zouden zijn van een nog niet volledig ontwaakte machinemens zoals ik.
Alleen de voortdurende ontmoeting tussen de machinemens en zijn eigen verhalen—tussen bewustzijn en illusie, tussen mens en machine, zou het verhaal tot eind kunnen brengen. Maar of dat een happy end zal zijn, blijft dan nog wel de vraag.
De machinemens glimlachte, pakte zijn pen op, en begon opnieuw te schrijven. Want ergens tussen bewustzijn en tekst, tussen droom en realiteit, bleef altijd ruimte voor nog één verhaal. Op weg naar het einde van alle verhalen, dat zelf ook weer een verhaal zal zijn. (Wordt vervolgd)